Strips

Wonderlijke biografische keuze: een stukje van Django’s levensverhaal, precies tot zijn doorbraak

Django Reinhardt (1910-1953) wordt maar moeilijk een mens van vlees en bloed in de halve biografie Django, vonken en vuur van het duo Efa (tekeningen) en Salva Rubio (scenario). De jonge Django uit het eerste deel van het verhaal is een driftig knaapje dat geestig en brutaal uit de hoek kan komen, maar de lezer krijgt niet echt het idee dat hij werkelijk (zo) bestaan heeft. Daarvoor wordt er tussen de regels al teveel met het joch gedweept: hij kan wel eens een grote worden, zo is hij nu eenmaal, Django is een bijzondere, hij heeft temperament, en zo verder.

Makkelijk praten, want achteraf zag je alles natuurlijk al mijlenver aankomen. Maar dat is de taak van een biografie niet: die neemt de lezer mee en loopt niet te veel vooruit. Het lijkt erop alsof Efa (pseudoniem van Ricard Efa) en Robio met dit album vooral wilden laten zien hoe geweldig Django was, in al zijn eenvoudige grootsheid. Dat begint al met het hoogdravende voorwoord van Thomas Dutronc, jazzmuzikant en zoon van Jacques Dutronc (luister vooral eens naar diens Il est cinq heures!) en Francoise Hardy. Zoon Thomas stelt dat Django – altijd alleen de voornaam – de enige Europese muzikant is die de Amerikaanse jazz heeft beïnvloed. Tjaaaa, en dan moet het verhaal zelf nog beginnen.

De lezer krijgt bij aanvang onmiddellijk de bevalling voor zijn kiezen, vooral om de entourage te duiden. Het verhaal van de jonge Django begint pas echt goed als hij een banjo krijgt en het instrument leert bespelen, tot zijn vingertjes bloeden. Kort daarna speelt hij alleen nog maar met volwassenen: zo goed was hij dus meteen al. Tenminste, dat nemen we uiteraard gewoon aan.

Hij wordt ouder en met de jaren komen de meisjes, de verantwoordelijkheden en de zorgen. Die worden – het is algemeen bekend – veel erger als er brand uitbreekt in de woonwagen waarin Django ligt te slapen. Gelukkig weet hij met een heroïsche stripduik de brandhaard net op tijd te ontvluchten.

Niet het smakelijkste deel van het boek, en des te uitvoeriger, betreft de operatie aan Django’s hand die nooit meer hetzelfde zal zijn. Een mooi in beeld gebracht moment is als Django zelf het verband lospeutert en wordt geconfronteerd met zijn nieuwe speelhand: de pink en ringvinger staan stevig uit het lood en kunnen geen snaar tegen een fret drukken. Wij denken teleurstelling, maar Django ziet iets anders: hij ziet mogelijkheden om weer te spelen.

Geen banjo in het vervolg, dat vindt hij te moeilijk. Hij gaat aan de slag met een gitaar en de rest is geschiedenis. Letterlijk, want na nog een innemend slotakkoord houdt de biografie van Django hier gewoon op. Het achterplat vermeldt dit al: dit album is het verhaal van zijn jeugd die aan de mythe vooraf ging. Akkoord, maar het blijft een heel vreemde keuze. Want feitelijk was zijn jeugd nu ook weer niet zó vreselijk bepalend voor zijn carrière. Het is niet dat hij met Duke Ellington speelde omdat hij was geboren in een woonwagen, om maar wat te noemen. Uiteraard, hij was een zigeuner, het werd oorlog, met armoede, discriminatie en gedoe, maar uiteindelijk was de brand en zijn misvormde hand het enige ter zake doende – althans in dit verhaal.

Er zijn lezers die van biografieën houden en binnen die categorie zijn er types die de jonge jaren steevast overslaan: die beginnen pas bij het hoofdstuk van de doorbraak, om het leven vanaf dan te volgen. Hun motief: de eerste paar hoofdstukken zijn vooral ijdel en curieus omdat de bronnen, vaak vleiend en uit de inner circle, nauwelijks te verifiëren zijn. In Django, vonken en vuur merk je dat ook een beetje: de kroegverhalen zijn wat aangezet, de familie en vrienden zijn geromantiseerde karakters en minder mensen van vlees en bloed. Het is meer ‘zo kan het zijn geweest’ dan ‘zo was het’.

Maar toch zitten er een paar heel mooie, rake passages in het verhaal dat vooral fraai in kleur is gezet. Met name de scene waarin de jonge Django Perles de cristal op zijn banjo speelt en een groepje onberispelijk geklede, betweterige muzikanten in hun hemd zet, is prachtig. Niet dat het Django, met zijn grote zwarte ogen, meteen heel sympathiek maakt: Efa en Rubio hebben hem niet aardig uitgebeeld, wel volhardend en alert.

Het blijft een opmerkelijke keuze om enerzijds Django te bewieroken als de belangrijkste jazzmuzikant van zijn tijd, maar feitelijk te stoppen met het verhaal als die fase nog moet aanbreken. Het voelt als de Rolo-reclame waarin het jongetje wel de olifant mag pesten, maar nooit een oplawaai terugkrijgt.

Efa & Salva Rubio – Django, vonken en vuur. Dupuis/Vrije Vlucht. 88 pagina’s hardcover. € 24,99.