Pino-e-Pina-header
Artikelen

Zoals de klok in strips tikt, tikt ze nergens: over tijd in kinderstripmagazines

Dit artikel is geschreven door Dona Pursall, Maaheen Ahmed en Eva Van de Wiele, onder redactie van Eva Van de Wiele. Alle drie zijn ze verbonden aan het COMICS Project van UGent.

Van 10 tot 12 mei 2021 organiseerde de Universiteit van Tampere (Finland) een virtuele conferentie rond het thema “Childhood and Time”. Deze conferentie past binnen een jaarlijkse traditie van conferenties rond ‘kindertijd’ en was toen aan haar negende jaargang. De organisatoren vatten het onderwerp ‘kinderen en tijd’ bewust ruim op om onderzoekers de kans te geven tijd vanuit diverse, interdisciplinaire invalshoeken te beschouwen. Wij, leden van het COMICS team van de Universiteit Gent, wilden de notie tijd onderzoeken aan de hand van de kinderstripbladen uit de eerste helft van de twintigste eeuw die wij in Gent onderzoeken. Voor een selectie Britse, Italiaanse, Franse en Belgische kinderstripbladen wilden we verschillende vormen van tijd benoemen zoals deze voorkomen in de strips zelf, als ook in de kranten en tijdschriften waarin ze werden gepubliceerd. We probeerden zo te vatten hoe het lezend kind tijd beleeft. Die beleefde tijd kon zowel duiden op hoe het kind door mechanische objecten als klokken en geordende dagindelingen op school ‘moderne’ tijd ervoer, als hoe kinderen in strips tijd verkeerd inschatten (door te vroeg, te laat of simpelweg spontaan te zijn), en ook hoe kinderen, tijdens momenten van crisis, zoals de twee wereldoorlogen, geconfronteerd worden met breuken in de tijd.

In onze kinderstripmagazines stond het regelmatige, wekelijkse publicatieritme in sterk contrast met de soorten tijd in de verhalen zelf. Deze variëren van de alomtegenwoordige klokken en de vaak gemiste tijd in Pino e Pina (een stripreeks van Antonio Rubino in Corriere dei Piccoli) tot de contrasterende voorstellingen van tijd in twee strips waarvan de publicatie tijdens de oorlog doorging (Bécassine in Semaine de Suzette en Kuifje in Le Soir onder Duitse bezetting) of de uitbarstingen van spontaniteit in populaire Britse strips als The Beano. Hoewel de kranten en tijdschriften waarin ze werden gepubliceerd gemaakt werden door volwassenen die nauwelijks contact hadden met hun jonge lezers, blijven de geanalyseerde strips waardevolle indicatoren van de manier waarop tijd werd geconstrueerd voor kinderen. Onze voorbeelden tonen aan hoe strips onderhoudend bleven en soms morele instructies bevatten, maar toch ook andere vaardigheden bijbrachten, zoals overlevingsmechanismen, fantasierijk spel, probleemoplossend denken en omgaan met actuele gebeurtenissen. Niet toevallig waren deze vaardigheden allemaal nuttig om het als kind te redden in een snelle, snel veranderende en in tijd opgedeelde wereld.

Mechanische tijd: Pino en Pina en de dictatuur van de klok

Corriere Dei Piccolo
Afbeelding uit de anthologie van Gadducci, F., & Stefanelli, M. (2009). Antonio Rubino gli anni del Corriere dei piccoli. Black Velvet.

Een eerste reeks die we bespraken tijdens ons driekoppig panel was het verhaal over Pino en Pina, van de hand van striptekenaar Antonio Rubino. Rubino’s serie was een kort leven beschoren en liep onregelmatig. Ze verscheen acht keer in het tweede jaar van publicatie van Corriere dei Piccoli vanaf 6 februari 1910 en keerde dan nog eens elf keer terug tussen 15 augustus 1926 en 16 januari 1927. Elk verhaal van Pino en Pina eindigt op dezelfde manier. Hoewel ze omringd zijn door klokken en hun uiterste best doen om volgens die klok te leven, wordt het koppel telkens weer verslagen door de tijd. De tekenaar ironiseerde die overdadige aanwezigheid van leesbare klokken: dat symbool van efficiëntie en vooruitgang. De klok, volgens filosoof Lewis Mumford de belangrijkste machine van het modern industrieel tijdperk, zorgt er immers voor dat het kind (dat traditioneel geassocieerd wordt met de natuur) zich dient te plooien naar de naarstig wegtikkende mechanische tijd. Doorheen de reeks blijkt dat Pino en Pina niet meer mogen leven volgens de natuur, ze kunnen niet meer opstaan met zonsopgang of gaan slapen met zonsondergang. Die absolute omkering van de astronomische naar de mechanische tijd wordt meermaals gevisualiseerd, zo blijkt uit de manier waarop kinderen de zon negeren in het eerste plaatje van de derde strook in bovenstaande strippagina. Bovendien voelen ze zich verplicht over te schakelen op die tik en tak en geven ze hun spaargeld (zie plaatje 2 in bovenstaande strippagina) uit om een hele waaier aan klokken te kopen.

Helaas, ze zijn kinderen en kunnen niet omgaan met de aanwezigheid van dat abstracte begrip, ‘tijd’. De psychologie leert ons dat lineaire tijd is iets waarmee kinderen leren omgaan vanaf de leeftijd van zeven à acht jaar. Rubino’s fictieve personages zouden ongeveer zo oud kunnen zijn. Toch laten ze zien dat dat abstracte begrip van tijd enigszins tiranniek is. Met wijd opengesperde ogen, angst en stress ondergaan ze de druk van hun tijdschema, om te beseffen dat tijd onomkeerbaar is.

Geleid door de beweging en de stilstand van deze tweeling, leert ook het lezend kind wat over tijd, timing en ritme, en dus over strips als medium. Plaatjes zijn, volgens literatuurwetenschapper en striponderzoekster Hillary Chute, “dozen van tijd” (chronologisch in dit geval) die een verhaal presenteren waaraan elementen ontbreken. De lezer moet die gaten zien in te vullen door (onder meer) causale verbanden te interpreteren. Net zoals in het laatste plaatje van Buster Brown het personage altijd de les gespeld werd, visualiseert Rubino’s laatste plaatje een morele les die de tweeling wordt voorgehouden. Te laat zijn, wil zeggen de toegang ontzegd worden tot de school en dus tot onderwijs. Het papier waarop dit te lezen staat en dat de vrouw vasthoudt, wordt nog onderstreept door de berijmde verzen waarin een volwassen stem (ironisch) commentaar geeft op Pino en Pina’s falen.

De gags van Pino en Pina verliepen steeds op dezelfde manier: de twee komen te laat en worden gestraft. Dat iteratieve effect van herhaling en variatie bezorgde de lezers ongetwijfeld plezier. Ze wisten op voorhand hoe het Pino en Pina zou vergaan, maar niet welke calamiteit deze keer de weg naar school zou versperren. Vroege strips hadden wel vaker dat cyclische effect op lezers dat we typisch associëren met westerse kinderliteratuur.

Kinderstripbladen als Corriere dei Piccoli boden het lezend kind verhalen in kleine porties die hen niet alleen leerden van hun vrije tijd te genieten (door simpelweg het betreffende tijdschrift te lezen) maar ook inzicht gaf in abstracte noties zoals tijd. Bovendien was het lezen van een populair magazine een gedeelde ervaring. Voor veel Italiaanse kinderen uit het begin van de twintigste eeuw was het de typische zondagse lectuur en het droeg daarmee bij aan wat letterkundige Mark W. Turner “temporale symmetrie” heeft genoemd, een collectieve band tussen de (bijna) geletterde burgers van morgen.

Spontaniteit testen: kinderlijke onstuimigheid in strips tijdens de oorlog

Dona Pursall onderzocht de relatie die kinderen aan het eind van de jaren 1930 hadden met tijd. Eind jaren dertig, werd meer ingezet om kinderen te beschermen, door hen weg te houden van de werkvloer en hen beter onderwijs te leveren. Maar kinderen kregen ook meer vrije tijd dan ooit tevoren. Die werd bovendien geheel alleen en zonder toezicht ingevuld, bijvoorbeeld met het lezen van strips. In deze context spreken afbeeldingen van wachtende, treuzelende, ‘niet bezig zijnde’ kinderen in strips dus niet van armoede, zoals tijdens de depressie van de jaren 1920, maar eerder van rijkdom en sociale investeringen in de toekomst. In een tijd van oorlog speelde dergelijk optimisme en hoop een belangrijke ideologische rol.

Vrolijke kinderfiguren waren zowel geruststellende metgezellen voor de kinderlezers als een herinnering voor volwassenen dat bevrijdde, vrolijke kinderen de moeite waard waren om voor te vechten.

Strips lezen was één manier waarop kinderen hun nieuw gevonden vrijheid invulden, maar de strips zelf geven ook een beeld van andere manieren waarop kinderen hun tijd verdreven. De strips maken onderscheid tussen de ‘waardige’ en ‘goede’ hobby’s zoals wandelen, zwemmen of bouwen, waarbij kinderen kracht en vaardigheid ontwikkelen, en de ‘ongeschikte’ of ‘slechte’ hobby’s zoals luieren en dingen vernielen. Toch is het verhaal niet zo zwartwit. Er was ook een middenweg, waarbij vechten en grappen uithalen zowel goed als slecht konden zijn, afhankelijk van de motivatie die eraan ten gronde lag. De trend in humorstrips om eigenzinnige, onbewaakte activiteiten af te beelden als lovenswaardig, is bijzonder relevant binnen de context van ontheemde kinderen die na het uitbreken van de oorlog in 1939 geëvacueerd werden.

Als je de strips uit de Britse Dandy (1937) en Beano (1938) bekijkt (beide uitgegeven door DC Thomson), valt een contrast op tussen afbeeldingen met haast (door spraak, actie, ritme) en die van stilte, traagheid en passiviteit. Bij die laatste is er tijd en ruimte voor nadruk en reflectie. Net zoals bij Rubino’s serie, werken deze series met wat mediawetenschapper Scott Bukatman de “voorspelbare afloop” noemt. Het tegenstrijdige mechanisme van de anticipatie van het weten, waarbij de structuur van het seriële stripverhaal elke week ogenschijnlijk hetzelfde en dus voorspelbaar is, en toch in staat blijkt terugkerende lezers te bekoren.

Podge
Dandy, No. 58, 7 januari 1939

Podge is een slim, bedrieglijk personage en dus verwachten lezers die bekend zijn met de strip dat hij een goede reden heeft om zijn vijand te provoceren. In deze Podge-strip wordt de verwachting aangegeven met het woordje “Hoera”. De uitroep suggereert dat hij heeft gewacht tot de pestkop zou komen. Hij kan zijn tijd dus naar eigen goeddunken besteden en zelfs letterlijk verspillen. In alle plaatjes domineert het hek, wat impliceert dat het een integraal deel zal uitmaken van Podge’s list. Maar het is pas in het laatste plaatje dat de lezer in staat is om de grap te delen met het personage.

De strips verkennen verder snelheid vanuit het perspectief van een kind waarin snelle tijd gelijk staat aan momenten van opwinding. Daartegenover staat eindeloze, eeuwige tijd waarin niet veel gebeurt en het kind klusjes of school moet verdragen.

De grappen gaan vaak over kinderen die onvolledige, of verkeerd geïnformeerde conclusies trekken, en impulsief en volmondig handelen op basis van onjuiste opvattingen. In Meddlesome Matty bijvoorbeeld benadrukken de plaatjes snelheid en energie. Ze voeren Matty’s morele toewijding op, maar leggen evenzeer haar fouten bloot: Matty trekt een overhaaste en veroordelende conclusie.

Meddlesome Matty
Dandy No. 97, 7 oktober 1939

Vreemde Tijdelijkheid: kinderen in strips tijdens de moderne tijd

Maaheen Ahmed onderzocht hoe in oorlogstijd een kindertijd en -ruimte wordt gecreëerd via strips en kindertijdschriften en hoe die contrasteert met het oorlogsnieuws en de crisis waarover op datzelfde moment werd gepubliceerd. Ze deed dat aan de hand van Kuifje en Bécassine. Die laatste was een regelmatig terugkerend hoofdpersonage in La Semaine de Suzette, een langlopend Frans weekblad voor meisjes.

Bécassine 1912Geïnspireerd door Mark Turners discussie over periodieke tijd, onderscheidt Ahmed twee soorten tijdelijkheid in de tijdschriften. De eerste is die van de stripfiguren zelf, die in het geval van Bécassine (tijdens WO I) en Kuifje (tijdens WO II) bijzonder complex is. De andere soort van tijdelijkheid is gebonden aan de context, aan het tijdschrift of de krant waarin de personages met vaste tussenpozen verschenen.

De tijdelijkheid van stripfiguren is verbonden aan hun serialiteit: enerzijds mogen zij geen grote veranderingen ondergaan, maar tegelijkertijd wordt van ze verwacht dat ze zich aanpassen aan grote maatschappelijke veranderingen, zoals de oorlog. Bécassine en Kuifje symboliseren bovendien een zeer uitgesproken betrokkenheid met hun jeugdige lezers. Ze zien eruit als volwassenen, maar gedragen zich als een kind. Kuifje lijkt op een kind maar heeft meer vrijheden dan echte kinderen en zelfs meer dan veel volwassenen (hij maakt zich bijvoorbeeld geen zorgen om zijn inkomen). Bécassine is volwassen maar haar daden en kennis zijn erg kinderlijk.

Zowel Bécassine als Kuifje waren immens succesvolle personages tijdens respectievelijk WO I en WO II. Beiden verzetten zich tegen het mobiliseren van hun kinderlezers voor de oorlogsinspanningen. Dit is begrijpelijk in het geval van Kuifje: Hergé koos voor steeds meer escapistische verhalen, Het geheim van de Eenhoorn, De schat van Scharlaken Rackham, in tegenstelling tot zijn vroegste albums, Kuifje in het land van de Sovjets en Kuifje in Congo. Ook La Semaine de Suzette en Bécassine betrekken kinderen liefst niet te veel in de voortdurende oorlog (wat een fundamenteel verschil is met andere kinderpublicaties uit die tijd) wat niet wil zeggen dat Bécassine er zelf niet bij betrokken was.

Verschillende Bécassine albums gepubliceerd tijdens WO I, plaatsen haar in het centrum van de actie (Bécassine pendant la Guerre, Bécassine chez les Alliés, Bécassine mobilisée.) Albums waren ook toen al een succesvolle zakelijke onderneming. Ze maakten het mogelijk de losse episodes nogmaals te verkopen. Albums worden, in tegenstelling tot tijdschriften, voor langere tijd bewaard. Waar tijdschriften een momentopname vertegenwoordigen, bevriezen albums in zekere zin de tijd en ontdoen ze de verhalen van de context waarbinnen ze ooit ontstonden.

La Semaine de Suzette werd gelanceerd in 1905 en kan beschouwd worden als een baanbrekend tijdschrift voor meisjes, een model waar andere uitgevers nog minstens twee decennia op zouden bouwen. De tekeningen zijn eenvoudig, doeltreffend en dynamisch. Joseph Pynchon, de tekenaar achter Bécassine, werkte ook voor andere kinderbladen zowel als voor de Parijse Opera. Van hem wordt gezegd dat hij de inspiratiebron was voor de tekenstijl waar Hergé bekend om zou worden, de fameuze klare lijn. Zodra de oorlog uitbrak nam Pynchon dienst in het leger, in de camouflage afdeling.

Bécassine
La Semaine de Suzette, January 4, 1917. Bron : Kiosque Juventa, juventa.fr

“Je ne vous oublie pas. Bientôt vous me reverrez.” belooft Bécassine (“Ik vergeet jullie niet. Binnenkort zien jullie me weer.” La Semaine de Suzette no. 49, 4 januari 1917). Op het fascinerende paneel waarop deze woorden zijn gegraveerd, kijkt ze een tent in, naar de toeschouwer. Achter haar doemt een oorlogslandschap op: een vliegtuig in de lucht, andere tenten in de buurt, soldaten marcheren in de ene richting, burgers duwen karren met hun bezittingen in de andere. Bij de opening van de tent liggen een tas, een kleine koffer en een paraplu – parafernalia die zowel aan Bécassine als aan de soldaten zouden kunnen toebehoren. Het paneel is fascinerend omdat het de jonge lezer en kijker op een veilige plaats, in een tent, enigszins afgeschermd van de realiteit van de oorlog plaatst. Maar Bécassine komt van buitenaf binnen, zij is betrokken bij het oorlogsfront en te druk om in het tijdschrift te verschijnen.

Dit paneel verscheen op een dubbele pagina, tegenover een oorlogslied, dat zich bevond onder een recept voor een pain d’évêque… Dergelijk kleurrijk materiaal dat de strip omringt, gaat doorgaans geheel verloren wanneer de strips worden verzameld en heruitgegeven als album. Losse reclamepanelen, zoals die hierboven en hieronder met Bécassine, werden nooit herdrukt.

BécassineDe daaropvolgende week duikt Bécassine weer op, terwijl ze haar memoires schrijft, een activiteit die ze op zich neemt tijdens WO I:

Bécassine
La Semaine de Suzette, 11 januari 1917. Bron: Kiosk Juventa: juventa.fr

Zoals deze plaatjes van Bécassine suggereren, zijn de tijdschriften, de kranten en de strips de verwerkingstijd voor de kinderen. Ze geven de gebeurtenissen ook een menselijk gezicht (hetzij door de oorlogservaring te verwerken, hetzij door ze te ontvluchten).

Bécassine en Kuifje worden zo bijna overgangsobjecten – bemiddelend tussen de wereld van het kind en de trauma’s die verbonden zijn met de wereld van de volwassenen, op zo’n manier dat zowel het tijdschrift als de albums blijven verkopen zodat ook zij zelf overleven.

Driemaal tijdsbeleving in vroegtwintigste-eeuwse kinderstrips

Samenvattend kunnen we concluderen dat stripbladen voor kinderen aan het begin van de twintigste eeuw de moderne kloktijd als structurerend principe visueel benadrukten. Ook regelde de periodieke, wekelijkse of maandelijkse publicatie het leven van stripfiguren en lezers.

Tegelijkertijd echter dromen de kind- en kinderlijke personages van verzet tegen die starre moderne tijd. De komst van het album verandert de perceptie van tijd en stripfiguren: het tijdschrift, een wegwerpproduct, wordt vervangen door een mooi object dat bewaard kon worden.

De oorlogsperiode leent zich uitstekend om te onderzoeken hoe tijd impact heeft op striptijdschriften. Enerzijds hebben de publicaties te lijden onder schaarste en gebrek aan personeel. Anderzijds rest de vraag hoe de strips moeten interageren (of niet) met de oorlogsrealiteit. Bécassine is actief betrokken bij de oorlog, terwijl in Kuifje en sommige Beano strips de oorlog ver weg lijkt.