Het is nogal wat. Floris van Dondermonde, de niet bijster nozele ridder uit de gelijknamige gagstrip, stort zich vol overgave in een lang avontuur. En wie de bui al ziet hangen, krijgt gelijk: de op een bepaalde manier doortastende Floris krijgt het in Het labyrint der 999 spiegels behoorlijk voor de kiezen. De titel verraadt al veel en dat is precies wat Remco Polman en Wilfred Ottenheijm voor ogen hadden. Een buitelende ridder die geen idee heeft van de duistere krachten die hem omringen, in een wereld die van gekte en toeval aan elkaar hangt en waar personages opduiken uit allerlei legendes en de voetballerij.
Het werkt en het is bovendien de enige manier om Floris van Dondermonde in een langer verhaal op te voeren: hem een opdracht te geven die hij tot op zekere hoogte snapt en hem daarna laten verdwalen in een verhaal dat alle kanten op suist; een vehikel om zoveel mogelijk grappen op de lezer los te laten, precies zoals die gewend is van de gagreeks. Nog meer maliënkolder dus, en altijd met dat geestige, halfbakken Middelnederlandse taaltje van Floris.
In dit geval wordt de queeste Floris aangereikt door een natuurgeest. Dat is een oude dwaas met een gewei, die voor het oplossen van één of andere kosmische disbalans niet zomaar de eerste de beste sterveling kiest, maar de allerdapperste. Helaas kon die even niet en daarom wordt Floris van Dondermonde verzocht niets minder dan een anomalie op te lossen. De lezer ziet het al mijlenver aankomen: dat rijmt niet.
Niet dat Floris zo precies hoeft te weten wat hij gaat doen, want hem wordt voorgehouden dat hij Vrouwe Zwaanhilde moet bevrijden. Er is een hoop gedoe met spiegels waar evenbeelden uit tevoorschijn komen, maar het is nu niet nodig om daar al te diep op in te gaan. Voor Floris is Zwaanhilde voldoende reden om spoorslags te vertrekken, even later samen met de nar Bjorrick.
Om een idee te geven van de reis – en daarmee de spervuren aan grappen: de twee reizigers komen aan bij de Rijn, waar ze verzeild raken op het narrenschip De Blaauwe Schuyt. Ze komen in een angstaanjagend bos terecht, in herberg De Geyle Pelgrim en op een kermis. En overal gaan de registers open. Het leuke is: de lezer raakt gaandeweg net als Floris het spoor bijster, omdat met name die idioot met zijn gewei de situatie steeds ingewikkelder maakt – en daarmee het contrast met Floris steeds groter wordt. Bij de ontknoping heeft Floris even niets te zeggen: hij staat erbij en kijkt ernaar. Hij heeft geen idee.
De lezer heeft dan vooral zitten lachen, want dát Floris iets voor elkaar zou krijgen, stond eigenlijk al op voorhand vast. Wát hij voor elkaar heeft gekregen, blijft in ieder geval in deze recensie in nevelen gehuld. En dat is maar goed ook, want het is niet uit te leggen.
Zijn het personage Floris en de entourage van de strip geschikt voor een lang verhaal? Ja, in dit geval wel. Polman en Ottenheijm hebben een enorme kapstok opgetuigd, waaraan zij gemakkelijk veel grappen konden ophangen. Het eigenlijke verhaal is minder relevant: er moet vooral gelachen worden, en dat lukt. Alle figuren staan in dienst van de humor, met het plot op plek twee. De figuur van Floris is ideaal: vooral als de lezer bepaalde zaken wel doorheeft en Floris zelf niet.
Waar Floris zich verhoudt tot Bjorrick is dat moeilijker: daarvoor is de nar niet uitgesproken genoeg. Hij kan geen tegenwicht bieden, en is daarmee geen aangever, geen Frans van Dusschoten. Voor een volgend lang verhaal zou het kunnen werken als Floris met een groep op pad gaat, waarbij alle personages ondubbelzinnig zijn. Dan kan hij de Murdoch zijn, waarmee zijn rol in het geheel die van ontregelaar wordt.
Maar ach, Floris is Floris. Die dwing je niet een keurslijf in. Die laat je in zijn waarde. Een dikke acht in dit geval, want gelachen hebben we.
Remco Polman & Wilfred Ottenheijm – Floris van Dondermonde 5 Het labyrint der 999 spiegels. Uitgeverij L. 48 pagina’s. € 10,95.