Ik schreef al eerder dat ik nooit een strip uit meerdere delen lees voordat alle delen verschenen zijn. Dat betekent dat ik soms een paar jaar moet wachten, zoals nu met Stomp, De spoken van Nightgrave, waar ik best graag aan zou willen beginnen. Hetzelfde gebeurde me met Magasin General en dat duurde uiteindelijk bijna acht jaar, net als The Summit of the Gods van Jiro Taniguchi.
Dat record is nu verbroken door het drieluik Tonoharu van Lars Martinson: tussen het eerste en het laatste deel zaten negen jaar. Daar kun je allerlei vraagtekens bij plaatsen, maar hoe dan ook: ik kon ein-de-lijk aan het lezen beginnen.
Tonoharu is het verhaal van Dan Wells, een Amerikaan die assistent is op een school in het Japanse stadje Tonoharu. Zijn werk bestaat voornamelijk uit het bijwonen van lessen en het zijdelings begeleiden van de scholieren bij hun lessen Engels. Het is nauwelijks werk en inspannend al helemaal niet. Des te meer tijd om het moderne Japan te verkennen, zou je zeggen, maar Tonoharu is niet bepaald een plek waar veel gebeurt.
Dat de eerste twee delen toch interessant zijn is omdat Dan terecht komt in een wereld die hij helemaal niet kent. Hij verwondert zich over de gebruiken, de rigide manier van leven en de afstandelijke omgang. Door de dagboekformule en dezelfde thematiek lijkt Tonoharu veel op de Aziatische dagboeken van Guy Delisle, Shenzhen en Pyongyang. Dat was indertijd de reden om Tonoharu te kopen, herinner ik me. De albums van Delisle namelijk zijn erg goed en heel interessant, vandaar.
Maar nu ik Tonoharu in zijn geheel heb gelezen blijft dat toch duidelijk achter wat die vergelijking betreft. Dat komt vooral omdat Dan een beetje een zeikstraal is. Hij is traag, larmoyant en beschikt niet over bijster veel ambitie. Dat Dan is gemodelleerd naar Lars Martinson zelf, die jaren geleden zelf in Japan verbleef en de albums baseerde op zijn herinneringen, spreekt niet in zijn voordeel.
Dat het toch niet helemaal verzandt komt door Keiko en Constance, die voor de intermenselijke noot zorgen. Keiko, een collegaatje van Dan, is verliefd op hem en dat levert boeiende situaties op: samen ze hebben een korte en stiekeme relatie, die je het best omschrijft als een botsing van beschavingen. Constance is een andere intern, die zich niet werkelijk in de twijfelzieke Dan interesseert, ondanks zijn pogingen dichter bij haar in de buurt te komen.
Het verhaal kabbelt lekker en naarmate het einde nadert wordt het zachter en losser. Het glipt uit je handen, vanwege het gemis aan urgente verhaallijnen en boeiende personages. Nog eens: het is geen vervelend leeswerk, maar het hinkt op twee gedachten. Misschien komt dat door de lange tijd die tussen de delen heeft gezeten. Toen Martinson net uit Japan terug was begon hij aan het eerste deel, vol van het land en zijn belevenissen. Dat zal mettertijd zijn afgenomen.
Het tekenwerk is door de jaren heen vrij rudimentair gebleven, maar doet het toch heel goed binnen de setting van het Japanse stadje. Het is rustig, netjes en recht, met houterige figuren op klompschoentjes. De pagina’s leunen op een enkele blauwe steunkleur, behalve in deel 1 dat geheel zwart-wit is. De boeken zien er gezamenlijk mooi uit, de omslagen en de vormgeving is heel mooi en met veel aandacht voor detail gemaakt. Wat dat betreft alle lof.
Voor het verhaal had Martinson beter een keuze kunnen maken: of een verhandeling over de Japanse gebruiken gezien door de ogen van een westerling, of een fictief avontuur gebaseerd op waargebeurde situaties. Nu zwalkt het en dat nekt zich in het derde deel.