Artikelen

De collectie Alain Van Passen: When I Grow Up, Gender Binaries in Children’s Magazines

Nog tot 22 december loopt in KIOSK in Gent de gratis tentoonstelling ISSUE ZERO over de Alain Van Passen collectie van de Universiteit Gent waarover je meer leest onderaan dit artikel. Tweewekelijks verandert die tentoonstelling door de blik van een andere curator. Van 13 tot 22 november zie je de selectie van Eva Van de Wiele. Haar interesse ligt bij de invloed van kindertijdschriften op het gedrag van hun lezers. Hieronder volgt een korte samenvatting van haar bijdrage, nummer 4 van ISSUE ZERO.

When I Grow Up: Gender Binaries in Children’s Magazines toont hoe Franstalige magazines uit de jaren 1940 en 1950 kinderen, op basis van hun geslacht, naar specifieke activiteiten en rollen leidden en daarbij de gendergrenzen versterkten. Het gaat dan om tijdschriften als Spirou en Fillette tot de minder bekende Petits Belges en Nine.

Het tentoongestelde materiaal biedt een blik op een vervlogen tijdperk en toont de kracht van kindertijdschriften. Die blijken niet alleen informatieve maar ook invloedrijke hulpmiddelen bij het vormen van jonge geesten en maatschappelijke percepties. Het corpus komt integraal uit de collectie Alain Van Passen. Die collectie bevat voornamelijk publicaties gericht op jongens of voor een gemengd publiek. Toch vind je er ook een minderheid van meisjesbladen. Die aanwezigheid van zowel tijdschriften voor jongens en meisjes als meisjes alleen, toont dat uitgevers het lezerspubliek definieerden, en meestal openlijk het geslacht van de ideale lezer benadrukten, maar dat kinderen nog altijd zelf kozen wat ze lazen. 

Het materiaal in de tentoonstelling is georganiseerd rond vijf hoofdthema’s: tijdschriftcovers, toekomstige beroepen voor jongens en meisjes, genderspecifieke activiteiten en rubrieken, fetisjobjecten zoals poppen en postzegels, en, tot slot, de relatie tussen meisjes en tuinieren. Deze benadering wil de rol onthullen die deze tijdschriften speelden in het vormgeven van het gedrag en de aspiraties van kinderen in de jaren 50. Deze tekst illustreert deze benadering aan de hand van een aantal hoogtepunten.

Het Belgische meisjestijdschrift Nine “Journal des petites filles”, dat in 1943 en 1944 werd uitgegeven door de Société des Editions Féminines en ook in het Nederlands bestond (Nina), probeerde meisjes te verleiden met een mascotte (het gelijknamige personage Nine), met bloemmotieven en prinsessen.

Die bloemen en planten zijn minder onschuldig dan ze lijken. Nine promootte tuinieren als een activiteit voor lezeressen door de mascotte Nine te tonen als verzorgster van planten en bloemen doorheen de seizoenen. Tuinieren betekende niet per se dat je buiten moest werken, sommige afleveringen informeerden ook over hoe je je planten binnen gelukkig kon houden en weer kon laten bloeien: azalea’s, cyclamen en voorjaarsbollen zoals tulpen of hyacinthen.

Die teksten over Nine’s tuinactiviteiten werden aangevuld met “legendes” over bloemen. Samen brachten ze jonge lezeressen essentiële botanische kennis bij. Enerzijds werden bloemen realistisch afgebeeld, opdat ze beter herkend konden worden, anderzijds sloten de begeleidende verhalen, zoals dat van de transformatie van een meisje in een bloem, aan bij genres die in die tijd geschikt leesvoer werden bevonden voor meisjes. Zelfs de bordspelen in Nine presenteerden fauna en flora aan meisjes, met eendjes als pionnen. Belangrijke waarden en normen die meegegeven werden zijn geduld (ïle de la patience) en geluk (ïle du bonheur).

Meisjes imiteerden vrolijk deze patronen en reageerden enthousiast door bucolische tekeningen in te zenden voor wedstrijden. Maar, zoals eerder uit Van Passen’s collectie bleek, blijkt ook nu weer dat niet enkel meisjes meisjesbladen lazen. De jonge Achille Robert won 25 Belgische frank met zijn gedicht “Nine et son journal”. Andere meisjes volgden het voorbeeld van Francine Nottet, met pastorale beelden en plattelandszichten.

Poppenrubrieken, een belangrijk onderdeel van meisjestijdschriften, dienden als speelgoed en als hulpmiddel voor de verzorging en ontwikkeling van vaardigheden, inclusief naaipatronen en kledingadvies. Het Franse tijdschrift Fillette integreerde bijvoorbeeld mode aan de hand van het filmfenomeen Shirley Temple. Meisjes werden gewezen op het belang van uiterlijk en seizoensgebonden kleding, wat een groeiende markt van meisjesproducten bevorderde. Bovendien werd verder op hun consumptiedrang ingespeeld door de papieren pop te verbinden aan wedstrijden, waarmee meisjes allerhande nieuwigheden konden winnen: van radiotoestellen, over poppen en kleurboeken tot juwelen.

Papieren poppen kwam niet enkel in meisjesbladen voor, ook het gemengde Bravo! (1936-1951) publiceerde volledige pagina’s met uitleg om een eigen pop te fabriceren. Meisjes werden overstelpt met patronen voor allerhande naai-, brei- en borduurwerkjes ten dienste van hun driedimensionele poppen. Huistaken als deze, blijkt uit onderstaande titel “Pour rester à la maison”, leidden meisjes bij voorkeur in huiselijke kringen op en hielden hen binnen en bezig. Deze titels herhaalden de eeuwenoude associatie tussen zorgende meisjes en hun gekoesterde poppen.

Het ideale fetisjobject voor jongens was een collectie postzegels. Verschillende kindertijdschriften in de Van Passen-collectie, zoals Petits Belges, Spirou (Robbedoes) en Bravo!, bevatten terugkerende rubrieken of informatieve teksten over postzegels en het verzamelen ervan, wat de prominente rol van deze hobby voor jongens in die tijd benadrukt.

Het tijdschrift Petits Belges besteedde zelfs een volledige rubriek aan het onderwerp, dat op regelmatige basis terugkwam. De hoofding “Le coin du philateliste” toont een jongen die glimlachend een van zijn postzegels inspecteert met een loep. Voor hem ligt een album waaruit zijn verzamelwoede blijkt. Zijn aanpak is haast professioneel en zo ook de beschrijving onder de afbeelding. De tekst legt uit hoe verzamelaars postzegels kunnen verwijderen van de oorspronkelijke enveloppe en hoe verschillende zegels uit verschillende landen andere methodes vereisen.

Meisjes kregen in Petits Belges een andere ‘hoek’ toebedeeld. In ‘le coin des filles’ [de meisjeshoek] flankeert een meisje de naam van de rubriek. Naast haar staat een bord dat de toegang voor jongens afsloot: “entrée interdite aux garçons”. Het meisje houdt een bezem vast bij de ingang van de deur, en wordt blijkbaar geacht zichzelf te verdedigen tegen jongens die worden gewaarschuwd weg te blijven van het heiligdom van deze ‘engel des huizes’. De bezem die ze vasthoudt en de jurk die ze draagt, schrijven beide typisch gendergebonden activiteiten voor zoals schoonmaken en koken. Bovendien is de locatie van dit beeld veelzeggend: het meisje staat op de drempel van haar huiselijke, dominante maar afgebakende positie. Daar werd ingezet op andere vaardigheden: naaien, bakken, kwaaltjes verhelpen en de goede raad van Tante Annette opvolgen. Om als verpleegster te kunnen dienen, moesten meisjes bepaalde woorden begrijpen. Daarom staat onderaan rechts de tweede pagina een hele lijst adjectieven die op geneesmiddelen of bij planten in een encyclopedie te vinden waren. Bovendien tonen de schuilnamen in de correspondentie dat meisjes fauna en flora gebruikten om naar zichzelf te verwijzen (bv. Rossignol – nachtegaal).

Petits Belges (1920-1961) was een product van de abdij Averbode, die nog meer publicaties had voor kinderen en in twee talen (Frans en Nederlands). Averbode was en is nog steeds een Vlaamse katholieke abdij en Norbertijnencongregatie, en een uitgeverij sinds 1920. De abdij deed er in de jaren 50 alles aan om haar lezerspubliek voor te bereiden op een toekomstige rol in de maatschappij die sterk bepaald was door het geslacht.

In de column “rêves de gosses” [kinderdromen], bracht Petits Belges artikelen over beroepen in de toekomst. In tegenstelling tot de neutrale titel, waren die beroepen duidelijk ‘gegenderd’. Jongens kregen informatie en afbeeldingen van mannen te zien die werkten in de chemie, en andere alfawetenschappen; meisjes vonden informatie over verpleegsters, huisvrouwen en lekenmissionarissen. Dat laatste is een interessant gegeven in de context van stripreeksen als Renaat Demoen’s Le bâton du féticheur, en Hergé’s Kuifje in Congo. De tekst over lekenmissionarissen (A.L.M. – Auxiliaires Laïques des Missions) moedigde lezeressen aan om hun rol te spelen in de koloniën.

De tekst hiernaast beschrijft het onderwijsprogramma met fysieke training, cursussen en afstudeermogelijkheden. De tekst eindigt met een tragische noot: Mariette Dierkens, een van de missionarissen die naar Nankin in China werd gestuurd, werd vermoord. De kleding van de vrouwen die uit Brussel Zuid vertrokken stemt overeen met die van de illustratie in Petits Belges.

Het katholiek-Franstalige tijdschrift ging verder dan de papieren pagina en gaf ook advies over studies en jobs in het echte leven. De verspreiding van de tijdschriften via het schoolsysteem bevorderde ongetwijfeld deze interventies. Leerlingen uit het laatste jaar van de lagere school en hun families konden advies krijgen in de “centres catholiques d’orientation professionelle” [katholieke centra voor beroepsoriëntatie]. Deze centra waren, zoals blijkt uit onderstaande lijst, gevestigd in katholieke scholen die vandaag nog steeds bestaan. Andere waren gevestigd in publieke ruimtes, zoals Warande in Liedekerke. Het feit dat niet al deze plaatsen zich in het Franstalige deel van België bevinden, toont aan dat de uitgever tweetalig publiceerde en dat veel van de abonnees waarschijnlijk kinderen op kostscholen waren.

Nevenstaand document geeft een mooi overzicht van Belgische scholen in 1950. Een jaar waarin een turbulente periode in de Belgische schoolgeschiedenis begon. Tussen 1950 en 1959 heerste er in België een politieke crisis over de kwestie van religie in het onderwijs, die “de tweede schoolstrijd” werd genoemd. Na de overwinning in de verkiezingen van 1950 kwam in België voor het eerst sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog een meerderheidsregering van de Christelijk-Sociale Partij (PSC-CVP) aan de macht. De nieuwe minister van Onderwijs, Pierre Harmel, gebruikte de positie van de PSC-CVP om de lonen van leerkrachten in privéscholen (voornamelijk rooms-katholiek) te verhogen en voerde wetten in die de subsidies voor privéscholen koppelden aan het aantal leerlingen. Deze maatregelen werden door de liberalen en socialisten gezien als een “oorlogsverklaring” aan de traditioneel controversiële kwestie van religie in het onderwijs. Vandaag is nog steeds meer dan de helft van de Belgische scholen katholiek en semi-openbaar.
Diezelfde scholen droegen ook bij aan de verdeling van de seksen, en dat was niet alleen zo in België. In heel Europa bestonden scholen die meisjes opleidden tot huishoudkundige. Een voorbeeld van zo’n school in België is de Brusselse Couvreur-school, een technische school die in 1953 een cursus huishoudkunde promootte, waarin bijvoorbeeld lessen strijken werden aangeboden. Publiciteit en beeldmateriaal zoals deze weerspiegelen de paternalistische mentaliteit van de jaren 50.

De verschillende cursussen die in dergelijke scholen werden gegeven, bereidden meisjes voor op een reeks huishoudelijke taken en leerden hen de beginselen van het omgaan met nieuwe elektrische huishoudtoestellen.
Zelfs in hun vrije tijd moesten meisjes zich beperken tot huiselijke ruimtes en zich de kunst van het huishouden eigen maken. Het blad Petits Belges schreef meisjes voor om bijvoorbeeld gebak te maken of te zorgen voor de gezondheid van het gezin: ‘petites patissières’, ‘petites infirmières’. Meisjes schenen behoefte te hebben aan “conseils pratiques” over het behoud van hun nylonkousen of het vermijden van koude voeten. Zowel op school als in de vrije tijd waren de seksen strikt gescheiden. Dit geldt ook voor de mensen die deze katernen schreven en deze cursussen op scholen gaven: ze waren meestal vrouwen. Meisjes werden aangesproken door vrouwen: zoals de gesprekspartner Tante Annette in de ‘petit courier’, Evelyne, die meisjes voorzag van recepten, of Gilberte die hen deed bewegen. Mannennamen kwamen voor in meisjesmagazines, maar stonden dan in voor de meer intellectuele wereldse zaken zoals kruiswoordraadsels (zie hieronder Oom Marc).

Kortom, of we nu kijken naar tijdschriften voor meisjes of voor een gemengd publiek van de jaren 50, we worden geconfronteerd met binaire tegenstellingen: jongens doen experimenten, sport, verzamelen dingen als postzegels en kunnen kruiswoordraadsels oplossen; meisjes zijn in de weer met naalden, stikmachines, huishoudapparaten, poppen en hun tuin.
Een voorbeeld dat die opposities wel erg scherp stelt, is deze pagina uit het Belgische Bravo!. Links bulkt een pagina van de experimenten, zowel manueel als visueel; rechts wordt er voorgesteld wat te breien aan babysokjes. De afbeelding rechts is lieflijk en rustig, realistisch ook; de prenten links zijn heel wat uitdagender en suggereren dat het aanvaardbaar is om, bij het experimenteren, wat zaken te laten ontploffen. Deze oeroude associatie tussen mannelijkheid en creatief uitvinden, wordt onderstreept door de afbeelding van een oude, bebaarde man in labjas die wegholt van zijn experiment. Zijn tegenpool is de vrouwelijke auteur, Véronique, die op de rechterpagina haar “schatjes” aanzet tot wat breien. Er zijn geen vrouwen of meisjes afgebeeld maar het Franse woord “chéries” verraadt de ideale lezer van deze pagina. De tekst eindigt ook met een soort van wishful thinking “quand vous serez plus habiles” [wanneer je handiger zal zijn], een aanmaning om te blijven oefenen.

Hedendaagse jeugdliteratuur is gelukkig minder binair, zoals Frauke Pauwels heeft onderzocht. De nood om stil te staan bij kinderlectuur is duidelijk en relevant. Die boeken en magazines zijn immers allemaal “fysieke, tactiele, visuele, en [vooral] sociale objecten.” Hiermee bedoelt Dillane dat ze maatschappelijke verwachtingen en rollen reflecteren en bestendigen. Maar het kind had en heeft het laatste woord: meisjes hebben hopelijk evengoed met eieren gegoocheld en op de lagere school leren gemengde klassen handwerk doen.


Dit artikel is een korte samenvatting van het ISSUE ZERO, nummer 4 dat in het Engels te downloaden is op de website van KIOSK. Het is een van de resultaten van het comics project, gefinancierd door de Europese Onderzoeksraad, met een Horizon 2020 onderzoeks-en innovatieprogramma (beursnummer 758502).


ISSUE ZERO: Reading the Van Passen Collection

Een wel zeer merkwaardige stripcollectie onder het vergrootglas van zeven experts

Door Lou Braibant

Het gebeurt niet elke dag dat er een tijdelijke tentoonstelling over een unieke en persoonlijke collectie van stripverhalen plaatsvindt in de lage landen. Alain Van Passen is een naam die misschien niet zo bekend in de oren klinkt, maar hij speelt sinds 2018 een grote rol in onderzoek naar Frans-Belgische stripverhalen. Wat ooit als bezoekjes aan de lokale kiosk en wensen voor de feestdagen in de jaren ’40 begon leidde tot een verzameldrang als tiener in de jaren ’50 en groeide over verschillende decennia uit tot een stevige verzameling van strips, magazines, comics, en andere beeldteksten uit de periode 1930-1990. Die verzameling heeft Van Passen in 2018 grotendeels overhandigd aan de bibliotheek van de Universiteit Gent, waar een team onderzoekers onder begeleiding van Prof. Dr. Maaheen Ahmed (in naam van het onderzoeksproject COMICS) de duizenden pagina’s aan panels onder de loep neemt.

De tentoonstelling viert dat onderzoek op een even unieke manier, wat al merkbaar is in de naam van de tentoonstelling zelf: ISSUE ZERO. Issue zero is een proefuitgave van een (strip)magazine en was meestal gratis verkrijgbaar. Mede hierdoor zijn de proefuitgaves niet opgenomen in officiële jaargangen van stripmagazines en werden ze weggegooid.

Alain Van Passen hield die uitgaves en andere doorgaans verwaarloosde supplementaire teksten echter vaak bij. Die zeldzame bewaarde proefuitgaves bieden dan ook een belangrijke kijk op de totstandkoming van stripmagazines zoals Mickey en Journal de Spirou.

Behalve de nadruk op proefuitgaves, is het format van de tentoonstelling een bijdrage aan de bijzondere zelfreflectie die de tentoonstelling toont. In “zeven nummers” presenteert een onderzoeker of expert voor twee weken lang een unieke kijk op Van Passens verzameling met een insteek vanuit eigen onderzoek. Zo wordt er bijvoorbeeld ingezoomd op redactionele interacties met de lezers, onomatopeeën, de kindertekeningen van Van Passen, gendernormen in kindermagazines en nog veel meer. Buiten de tweewekelijkse structuur van de tentoonstelling die het publicatieproces van een stripmagazine reflecteert, is er ook een serie aan posters en zelfs een fysiek magazine in heuse krantenstijl met de toepasselijke naam Issue Zero. Het magazine Issue Zero geeft de bezoeker een goed overzicht en neemt die mee in het hoofd van de tentoonstellende onderzoeker.


Naast de strips: brieven en wedstrijden in de tijdschriften

Door Maaheen Ahmed

Tijdschriften zijn afhankelijk van het leggen van verbindingen met lezers. Deze verbindingen zijn emotioneel, sociaal, competitie- en nieuwsgierigheidsgedreven. Verbindingen zorgen ervoor dat lezers abonnee worden of blijven en garanderen zo het voortbestaan van het tijdschrift. Maaheen Ahmed’s editie van Issue 0 richt zich op de brieven, wedstrijden en andere vormen van communicatie tussen de redactie en de lezers in de striptijdschriften. Tijdschriften uit het midden van de jaren 1930 tot 1940, zoals Le Journal de Mickey, geïnitieerd vanuit Parijs, Wrill, uit Luik en Tam Tam uit Gent, betrokken hun lezers op verschillende manieren. Sommige zijn openlijk commercieel (teken- of schrijfwedstrijden met materiële prijzen in geld, begeerlijke dingen en boeken), andere emotioneler en gezelliger (reacties van redacteurs, of hun mascottes, op brieven, “agony aunts” (meestal vrouwen die in een magazine of krant advies geven over persoonlijke problemen), penvriendcolumns, clubs).

In sterk contrast met de rijke, kleurrijke strippagina’s die vaak de voor- en achterkanten en middenkaternen sieren, combineren deze bescheiden, vaak tekstzware delen van redactionele communicatie de zeer menselijke behoefte om contacten te leggen, te socialiseren en te leren over anderen en gemeenschappen op te bouwen, met het verlangen naar competitie, om te spelen en erkenning en prijzen te winnen. Deze fragmenten van communicatievormen en -tactieken bieden een waardevol inzicht in hoe de tijdschriften floreerden en een plaats verwierven in de leefwereld van hun lezers.


De tentoonstelling is dagelijks open van 12:00 tot 18:00 en loopt nog tot en met 22 december 2023 in KIOSK, L. Pasteurlaan 2, 9000 Gent, België. Toegang is gratis. Het bijhorende tijdschrift Issue Zero kost €5 per exemplaar, ook ter plekke gratis raadpleegbaar.

ISSUE ZERO: Reading the Van Passen Collection is het product van een samenwerking tussen KIOSK (tentoonstellingsruimtes van het KASK) en het UGent onderzoeksproject COMICS (gefinancierd in het kader van het programma Horizon 2020 van de European Research Council (grant no. 758502). Gecureerd door de kunstenaar Felipe Muhr en de directeur van KIOSK, Simon Delobel.