Artikelen

De Oddysée van E.P. Jacobs: Een mythische blik in de restauratie van De “U” Straal

Voor de stripfanaat die de (ontstaans-)geschiedenis van een stripverhaal waardeert, is een bezoekje aan het stripmuseum in Brussel iets om in de agenda te zetten. Wie bovendien fan is van Blake & Mortimer zal zijn geluk niet op kunnen. Momenteel is in het Belgisch Stripcentrum een werkelijk uniek inkijkje te zien in de schepping van het laatste meesterwerk van E.P. Jacobs uit 1974. In dat jaar namelijk verscheen de heruitgave van De “U” Straal, een verhaal uit 1943 waarvan Jacobs de originele platen niet meer bezat. Jacobs herwerkte afdrukken uit het weekblad Bravo! tot compleet nieuwe pagina’s. Onlangs verscheen het hommagealbum De vuurpijl, dat kan worden gelezen als het vervolg op De “U” Straal. Ter gelegenheid van die publicatie is er nu een tentoonstelling in het Belgisch Stripcentrum te zien rond De “U”Straal. De expo Odyssee is mythisch in al zijn facetten.

In het Belgisch Stripcentrum, aan de Zandstraat in Brussel, opende op 7 april een fraaie tentoonstelling in de marge van het vervolg op de strip De “U” Straal van Edgar P. Jacobs. Dit album, De vuurpijl, is een hommage aan dat eerste stripverhaal van Jacobs. Jean Van Hamme en Jacobs-kenner Etienne Schréder schreven het scenario en Christian Cailleaux tekende het. De prachtige computerinkleuring van Bruno Tatti die een soort digitale gouache perfect beheerst, verdient ook een vermelding. In de tentoonstelling is deze inkleuring mooi te zien op enkele tentoongestelde afdrukken van de platen op groot formaat.
De tentoonstelling gaat over het maken van het stripalbum dat de cirkel van een lange carrière sloot voor Jacobs, De “U” Straal. Het is een album dat ook iets toont van de oorsprong van zijn succesreeks Blake & Mortimer. Gastcurator Eric Dubois van de Fondation Edgar Pierre Jacobs is naast bewaker van het archief van Jacobs (dat nog steeds in dezelfde bankkluis ligt als bij de dood van de auteur) vooral de ideale kenner om die taak op zich te nemen. Dubois koos voor een scenografie die veel weg heeft van een ouderwetse kermisattractie. Hij vulde de expositie aan met voorwerpen uit het Koninklijk Museum Kunst en Geschiedenis (KMKG) die Jacobs inspireerden.

In een knalrode tunnel tussen fraaie bordkartonnen decors en chiffonpapier toont Dubois in drie gangen (in de vorm van een E) de nieuwe inzichten in het wordingsproces van het album De”U” Straal. Dat eerste stripverhaal van Jacobs is een boeiend verhaal op zich. Eind 1942, toen de Verenigde Staten betrokken werden in de Tweede Wereldoorlog, zat de uitgever van het Belgische stripweekblad Bravo! plotseling met een probleem. De succesreeks van het weekblad, Flash Gordon van Alex Raymond, viel weg. Uitgever Meurisse zocht iemand die binnen één week een vervolg kon tekenen waarmee het verhaal dan zou afsluiten. Dat werd de jonge Edgar Pierre Jacobs.

Bij de aanvang van de tentoonstelling toont curator Dubois de laatste aflevering in twee stroken van Flash Gordon door Raymond en de twee stroken die Jacobs tekende. Bij die pagina’s uit Bravo! hangen de synopsis en een vel kladpapier waarop Jacobs personages en namen neerkrabbelde. Leuk detail is dat Olrik dan al tussen de namen staat. Of pijproker Jacobs zich voor die naam op het Deense merk van pijptabak inspireerde, is niet zeker. De manier van werken van Jacobs ontvouwt zich voor de ogen van de bezoeker: die ziet schetsen, karakterstudies, tekeningen op kalkpapier, kleurenstudies, kalkbladen met kleurensuggesties voor de inkleuring bij Studio Hergé.

Het weekblad Bravo! verscheen met een kaft in vierkleurendruk en binnenwerk in sepia. Soms voegde de uitgever extra pagina’s toe in vierkleurendruk. Op de eerste twee stroken van het rare slot van het Flash Gordon-verhaal drukte Jacobs al zijn stempel. Qua stijl sloot hij perfect aan bij Alex Raymond, maar qua enscenering herkent de bezoeker al de Jacobs van Blake & Mortimer. Bijvoorbeeld vanwege een referentie naar de film Metropolis van Fritz Lang en een prachtige achtergrond van een futuristisch New York door het immense venster.

Het gat na het wegvallen van Flash Gordon moest gevuld worden. Daarvoor stond Jacobs ook garant. Hij maakte het in feuilletonvorm: elke week twee stroken. Dat betekende bijvoorbeeld ook dat een verhaal gerust twee jaar duurde. Bepaalde subplots zoals de passage bij de aapmensen duurden zestien afleveringen. Van een album van het verhaal was dan ook geen sprake in 1943. Het formaat van de twee stroken leende zich er niet voor. Bovendien bestond er destijds nog geen traditie om strips in album uit te geven, behalve met Kuifje. De papierschaarste tijdens de oorlog hielp ook niet mee.
Toen Jacobs begin jaren 1970 het eerste deel van De 3 formules van professor Sato had afgerond, begon hij niet meteen aan het tweede deel. Jacobs wilde een album uitgeven van zijn eerste stripverhaal, De “U” Straal. De Antwerpse striptekenaar, vriend en collega Bob De Moor zou uiteindelijk twintig jaar later het tweede deel van Sato op basis van het scenario en de schetsen van Jacobs afronden.

De uitgave van het album bleek echter problematisch. Contractueel had Jacobs alle originele platen aan de uitgever van Bravo! moeten afgeven. Die gingen verloren, net als de drukproeven. Jacobs moest dus werken op basis van oude nummers van Bravo! In een fotostudio moesten de pagina’s of de stroken die dertig jaar eerder in quadrichromie of sepia verschenen op goedkoop papier, gefotografeerd en opnieuw gemonteerd worden tot platen met drie stroken. De inconsistente tekstballonnen moesten geharmoniseerd worden, enzovoort.

Dit betekende voor Jacobs dat hij niet enkel de bladschikking moest herwerken, maar ook vrij veel opnieuw moest tekenen. Dit laatste is mooi te zien in een klein schetsboekje in de vorm van een storyboard, dat te zien is in een vitrine. Ook kan de bezoeker elke gedigitaliseerde pagina op een scherm bekijken. Het geheel heeft iets van een director’s cut in de cinema, maar dan een heel arbeidsintensieve in het geval van de eenzaat Jacobs.

Jacobs hertekende op ivoorpapier of kalkpapier. Hij paste personages aan en in zijn nieuwe tekeningen die hij invoegde, dook steeds het universum van Blake & Mortimer op. De slechterik Dagon ging bijvoorbeeld steeds meer lijken op Olrik, de schurk uit Blake & Mortimer.

Hoe Jacobs te werk ging is verbluffend. Een eenvoudige fotoreproductie maken en met kleurenseparatie het zwart isoleren bleek bijvoorbeeld onmogelijk. Of het resultaat voldeed niet aan kwaliteit die de veeleisende Jacobs voor ogen had. De kleurenplaten en zeker de sepia zouden een resultaat in vreselijke grijswaarden opleveren. Omdat Jacobs alle stappen in zijn restauratie van zijn strip bijhield, konden Dubois en de tentoonstellingsbouwers het hele proces reconstrueren.

Zo experimenteerde Jacobs met de fotografie. Hij prutste met belichtingstijden en diafragma-opening om mooie zwarte afgelijnde beelden te krijgen, die hij kon retoucheren en verknippen om ze op de platen te plakken, in drie stroken. Zo verloor hij weliswaar kleur en detail, maar hij deed iets slims: bij het fotograferen op negatieven zou zijn werkwijze een probleem geven, maar door met positieven te werken vergrootte hij de dichtheid van zijn zwarte lijnen en vlakken. Een handig spelletje, dankzij het procedé van de ferrotype. Dat is een techniek die bij het rasteren van afbeeldingen bij kranten tot in de jaren 1990 gebruikt werd. In dit geval deed Jacobs dus het tegenovergestelde om rasters weg te halen.

Het loste niet al zijn problemen op. De perfectionist Jacobs schreef op veel van de opnames in kleurrijke viltstift “à refaire”, opnieuw doen. Keuzes qua decoupage van een plaat zorgden voor kopzorgen op alle volgende platen omdat de volgorde van stroken of zelfs individuele vakjes (case in het Frans) verschoof. Bij het monteren schakelde hij plots over van horizontaal, naar verticaal. Dat leverde een geniale plaat op van de reis door de lost world (de naam die het subgenre in de science fiction meekreeg en ook in De Groene Splinter van Suske en Wiske voorkomt).

Jacobs kaderde sommige plaatjes opnieuw en tekende sublieme nieuwe plaatjes zoals een brandende boomburg met minuscule personages of een decor van jungleplanten, die ook veel voorkwamen in zijn latere strips. Ook had hij oog voor compositie waardoor lijnen van het ene plaatje doorlopen in die van de omringende plaatjes. In de zwart-witte platen in Chinese inkt en met opgekleefd fotopapier valt dit compositorische genie extra op.

Het album dat in 1974 zou verschijnen bracht naast drie stroken per plaat nog een paar beperkingen met zich mee, namelijk het aantal pagina’s. Jacobs moest het geheel terugbrengen tot 44 platen. Van die definitieve platen zijn er veel te zien in de expositie, vaak met annotaties in potlood.

Naast de originele schetsen, voorstudies enzovoort uit 1942 en 1943 die op zich een bezoek waard zijn, vormen vooral de zeer mooi gepresenteerde archiefstukken uit begin jaren 1970 een boeiende kijk op het werk van Jacobs. Het proces van een stripverhaal opnieuw tot leven te wekken is een huzarenstukje, vooral omdat het nu gebeurt met scanners, digitale camera’s, Photoshop, Illustrator, InDesign enzovoort. Het werk van Jacobs doet bijna denken aan dat van monniken in een scriptorium.

Volgens curator Dubois is de tentoonstelling Oddyssee te danken aan een striptekenaar die nooit iets weggooide. Zo kon alles perfect worden gereconstrueerd, aan de hand van een archief dat door verduurde lijm uit elkaar begon te vallen. De zaalteksten zijn viertalig waaronder het Nederlands. De mooie catalogus met titel Aux origines de Blake et Mortimer Odyssée bestaat helaas alleen in het Frans.


Het Belgisch Stripcentrum is gevestigd aan de Zandstraat 20 in Brussel. Het is alle dagen geopend van 10.00 tot 18.00 uur. Voor het persdossier van de tentoonstelling Odyssee klikt u hier.