Artikelen

Streven naar absolute leesbaarheid – onrealistische kleuren in de strip

Het kleurgebruik in strips wijkt meestal af van het gebruikelijke kleurpalet van onze wereld. Zo hanteren nogal wat stripauteurs een beperkt aantal vlakkleuren: binnen de contouren van bijvoorbeeld een kledingstuk wordt één uniform kleurvlak aangebracht, zoals het geel van het hemd van Lucky Luke. Zulke vereenvoudigingen besparen de inkleurder (m/v) werk, tijd en dus ook geld. Mocht hij rekening houden met de reële schakeringen – tint, helderheid en verzadiging – dan zou de klus ingewikkelder worden. Gelukkig voor de stripmaker is ons ‘visueel systeem’ meer geïnteresseerd in plotselinge helderheidsverschillen dan in subtiele schakeringen. Helderheidsverschillen treden meestal op aan de randen van een object en spelen zo een belangrijke rol in objectherkenning. Zwarte contourlijnen in striptekeningen vergemakkelijken de taak van ons waarnemen.

Kleurgebruik in strips kan echter nog meer afwijken. Zo zette Morris in Lucky Luke (gestart in 1946) regelmatig een volledig voorwerp of personage in één ‘onnatuurlijke’ monochrome vulkleur. In een interview uit 1997 beklemtoonde Morris het ‘karikaturale’ van zijn werk, waardoor diverse elementen (lichaamsdelen, houdingen, enzovoort) worden overdreven. Dat geldt dus ook voor de kleuren. Inkleuren deed hij niet zelf, maar hij gaf wel richtlijnen aan de inkleurder van dienst.

Lucky Luke: De premiejagerAls voorbeeld nemen we de tiende plaat van Chasseur de Primes (1972, voorgepubliceerd in Pilote, in 1974 vertaald als De premiejager). Daarop treffen we een aantal ‘onnatuurlijke’ monochrome vulkleuren aan: paars, groen, rood en oranje. Zo wordt een rij huizen op de achtergrond (in plaatje 2, 3 en 7) in één kleur gezet: hun afzonderlijke details (en hun realistische kleuren) zijn van ondergeschikt belang. Het zijn voor Morris slechts decorstukken op de achtergrond die de context van een westernstad moeten suggereren. Nog opvallender zijn de tijdelijke vulkleuren van sommige personages. In tegenstelling tot het decor hebben alle onderdelen van de personages – zoals kledingstukken – wel duidelijke contourlijnen. Alleen al dat onderscheid maakt duidelijk dat die personages belangrijker zijn dan de huizen op de achtergrond. Maar door de monochrome vulkleur die over de contourlijnen loopt, wordt de rol van de interne contouren – die normaal gezien aparte onderdelen afbakenen – wel geminimaliseerd.

Wat kan Morris gestuurd hebben in zijn keuze van de vulkleuren? Daarvoor moeten we kijken naar de context van ieder plaatje afzonderlijk en naar de relaties tussen de plaatjes onderling. Het valt op dat het uniforme rood pas wordt gebruikt als de premiejager een affiche afrukt of aan het lopen is. Wanneer hij daarentegen gewoon wandelt of stilstaat wordt hij meer ‘realistisch’ – in de context van deze strip dus met diverse vlakkleuren – ingekleurd. Er is in dit geval een associatie tussen een verhoogde lichamelijke activiteit en het gebruik van rood. Bovendien kan rood ook wijzen op een verhoogde emotionele toestand van het personage. Denk aan het natuurlijke blozen, alleen zal dit natuurlijke fenomeen in de strip niet beperkt blijven tot het rood worden van de huid, maar ook de kledij aantasten. Verder merken we op dat rood op deze plaat alleen gebruikt wordt voor de premiejager in kwestie, maar nooit voor een ander personage of voorwerp. Maar ook de premiejager is niet altijd rood: in het begin is de vulkleur paars. Bij aanvang is hij immers nog niet in verhoogde emotionele toestand – hij is dan nog niet op de hoogte van wat er op de affiche staat.

Waarom dan de keuze voor paars en niet voor een andere kleur, zoals groen of oranje? Ik vermoed dat het deels te maken heeft met de andere kleuren. Kijken we naar het tweede plaatje, dan zien we dat het paars vooral tegenover het lichtgroen en het geel van het decor wordt gezet. Die complementaire kleuren staan niet alleen tegenover elkaar in de kleurencirkel, ze zorgen ook voor een opvallend contrast. In het eerste plaatje is het contrast tussen het paars van de premiejager en het achterliggende donkerblauw echter veel kleiner; blauw en paars zijn veeleer harmonische kleuren. De inkleuring van de drukker – met zijn geel hemd, witte snor en witte affiches – steekt wel af tegen de dominante blauw-paarse kleurcontext.

Mocht in het tweede plaatje het personage op de voorgrond realistischer ingekleurd zijn (met verschillende kleuren voor laarzen, broek en jas), dan zou het personage op het middenplan minder opvallen. Het ‘gewicht’ van de voorgrond – die meer dan de helft van het beeldvlak inneemt – kan door die monochrome vulkleur afgezwakt worden, ten voordele van iets dat zich verder in de ruimte bevindt en voor de vertelling onze aandacht meer verdient. Tegelijkertijd gaat het dreigende van de achtervolging niet verloren, via de close-up van de laarzen. Die lage close-up is trouwens een knipoog naar de beeldvoering van toenmalige spaghettiwesterns. Door diverse compositie-elementen kundig aan te wenden slaagt Morris er dus in de essentie van wat hij wil vertellen in één plaatje helder te vatten.

In het laatste plaatje zien we een vergelijkbare aanpak. Nu nemen Lucky Luke en de sheriff een aanzienlijk deel van het beeld in het beslag omdat ze zich op de voorgrond bevinden. Maar door gebruik van één (paars) vulkleur wordt het belang van de voorgrond afgezwakt, ten voordele van de personages die verder afstaan en kleiner worden weergegeven maar niet in een monochrome vulkleur zijn gestoken. Op het middenplan zien we de premiejager met de stapel affiches en op het achterplan zelfs de wegwandelende en nietsvermoedende drukker. Het oogpunt is trouwens perfect om die drie elementen achtereenvolgens waar te nemen en respecteert bovendien de (westerse) leesrichting van links naar rechts. In een interview uit 1981 wees Morris erop dat hij altijd naar absolute leesbaarheid streefde: “Voor mij is het van bijzonder groot belang dat op het eerste gezicht duidelijk is wat er gebeurt. Vanaf het moment dat je moet gaan puzzelen en de zaak moet gaan bestuderen is het slecht. Je moet echt in één oogopslag kunnen zien wat er aan de hand is.”

 

Meer lezen?

  • Hugues Dayez (1997) Le duel Tintin-Spirou, Luc Pire
  • Kees De Bree en Hans Van Den Boom (1981) Lucky Luke, Stripschriftspecial 3, Vonk

De 9e Kunst plaatst met enige regelmaat artikelen die eerder werden gepubliceerd in het tijdschrift Stripgids. Dit artikel verscheen in Stripgids #7, juni 2020 als onderdeel van de rubriek Pars pro toto.