Dieter Van Tilburgh is vertaler van strips en graphic novels. Lezers die het colofon niet overslaan – en dat zijn er veel, hebben we vernomen – kennen zijn naam voornamelijk uit de albums van Scratch, Silvester en Daedalus. Bij die laatste uitgeverij is de vertaler uit Mortsel intussen in dienst getreden. De aanleiding voor dit interview ontstond spontaan. Van Tilburgh reageerde op een Kort van Stof recensie, waarin de vertaling aan de kaak werd gesteld. Het is geen geheim dat we bij 9e Kunst een scherp oog hebben voor vertalingen. Het was Van Tilburgh er in zijn eerste reactie zeker niet om te doen de kritiek te pareren, maar hij wilde hier en daar een nuance aanbrengen. Zo ontstond een geanimeerd gesprek over vertalen, de werkwijze, de valkuilen en keuzes. Kortom, het metier van binnenuit bezien.
Hoe verloopt het contact met de uitgever, vanaf het moment dat je een vertaalklus krijgt aangeboden?
Intussen ken ik mijn opdrachtgevers goed. Als ze met een nieuwe reeks of titel komen, vragen ze me eerst of ik geïnteresseerd ben. Als het een deel is uit een lopende reeks, hoeft dat niet, dan spreekt het voor zich. Het is niet gebruikelijk dat een uitgever van vertaler wisselt binnen een reeks of serie. Nadien hangt het van de opdrachtgever af hoeveel contact er nog is. Sommige uitgeverijen laten mij ook de geletterde strip nalezen, bijvoorbeeld om te zien of de striptekst volledig tot zijn recht komt en of de intonaties of woordkeuzes passend zijn. Andere uitgevers geven feedback op mijn vertaling en vragen daarna een finale versie door te sturen. Het verschilt.
Wat werkt voor jou het prettigst?
Ik vind het prettig als iemand mijn vertaling naleest. Het is moeilijk je eigen fouten te ontdekken als je je eigen Word-document naderhand doorneemt. Met een tweede paar ogen of met een andere blik naar iets kijken, is toch handig. Dat is anders als ik mijn eigen vertaling nalees nadat ze is geletterd, omdat de geletterde pagina’s heel anders overkomen dan een tekstbestand.
Sommige uitgevers vragen expliciet om geen paginanummers te vermelden of om bijvoorbeeld een bepaald lettertype te gebruiken en duidelijk aan te geven wat er vet moet worden gezet. Andere uitgevers laten me daar vrij in. Zelf vind ik het handig om paginanummers te vermelden in mijn vertaling, omdat je dan veel sneller een referentie hebt van waar zich een mogelijk probleem bevindt.
Het fijnst vind ik een direct overleg met uitgevers, omdat je daarin voelt hoe begaan een uitgever is met je vertaling. Als hij je helemaal geen feedback geeft, dan krijg je op een of andere manier toch het gevoel dat het allemaal niet zó veel uitmaakt. Het kan ook wijzen op blind vertrouwen, maar geen enkele vertaling is perfect of volmaakt. Dat vind ik om die reden minder voor de hand liggend.
Heb jij een voorkeur voor bepaald werk? En kennen je opdrachtgevers die ook?
Vaak wel, en anders vertel ik het ze. Aan Silvester Strips heb ik bijvoorbeeld gezegd dat ik graag humor vertaalde. Tijdens het vertalen van reeksen als Sterrenwaas en Goblins heb je gewoon heel veel plezier. Tegelijk zitten er ook genoeg uitdagingen in: de woordspelletjes in het Frans kunnen je gemakkelijk tot razernij brengen. Maar die maken het werk uitdagend. Het is ook niet eenvoudig om de humor niet te flauw te maken, of net wel flauw. In Sterrenwaas heb ik behoorlijk wat tijd gestoken in het bedenken van namen van personages. Ik weet nog dat ik bij een van de eerste vertalingen daar de feedback op kreeg dat het grappiger kon. Overigens zonder aanwijzing hoé het dan grappiger kon. Maar ik ben er dan uiteindelijk blijkbaar toch in geslaagd.
Puur praktisch: wat krijg je fysiek in handen bij het vertaalwerk? Het oorspronkelijke album, of alles digitaal? Strippagina’s of tekstbestanden?
Ik heb nog nooit van een tekstbestand moeten vertalen. Gelukkig, dat lijkt me echt moeilijk. Het handige aan strips is nu net dat je er ook een tekening bij hebt, voor houvast en context. Meestal kan ik zowel het fysieke als het digitale album gebruiken. Ik heb van de meeste albums die ik heb vertaald ook een fysieke Franse versie, maar de digitale versie is ook heel handig. Bij De Bom, die ik vertaalde voor uitgeverij Scratch en waarvan alleen de digitale versie voorhanden was, had ik geen idee wat voor een gigantisch werk dat was tot ik het fysieke Nederlandse boek in handen had. Toen besefte ik pas wat voor een titanenwerk ik had afgeleverd. Het lukt dus zowel met een fysiek als digitaal voorbeeld, maar het fijne van het fysieke Franse boek te hebben, is de tactiele ervaring: er gaat niets boven het zien of voelen van een boek, dan heb je toch een veel scherper idee van wat het gaat worden.
In welke volgorde ga je te werk? Lees je eerst het complete verhaal? Of blijf je per pagina dicht op de tekst?
Ik lees zelden of nooit het hele verhaal. Een strip is meestal niet zo dik, dus als je merkt dat je iets niet juist hebt vertaald, is het eenvoudig om even terug te gaan en het te corrigeren. Maar er is een belangrijke reden om niet alles van tevoren te lezen: als je al weet wat er gaat gebeuren, ga je misschien te veel in die richting vertalen, en dat wil ik vermijden. Soms ben je natuurlijk te nieuwsgierig naar wat er nog gaat gebeuren. Dan kan het weleens zijn dat ik het album al heb uitgelezen.
Hoe werkt het als je een eerste deel van een trilogie of serie krijgt? Je hebt dan immers nog geen idee van de ontwikkeling en aan welke verhaalgegevens je extra gewicht moet toekennen.
Dat klopt, maar meestal is zo’n eerste deel voor de lezer ook bedoeld om kennis te maken met de reeks, en wordt het pas in een tweede deel duidelijk waar je gewicht aan moet toekennen. Vaak maak ik gaandeweg een lijst met termen of zaken die belangrijk zijn voor de volgende delen, bij wijze van kapstok en consistentie. Dat is van belang om in dezelfde sfeer te blijven. Bij Dwergen heb ik het vertaalwerk vanaf het vierde deel overgenomen, en dan moest ik bepaalde termen overnemen – met gelukkig nog voldoende ruimte om er een hoop nieuwe te verzinnen.
Eerste delen in een reeks worden vaak gebruikt om een decor te scheppen. Het is me nog niet overkomen dat ik iets totaal verkeerd had ingeschat waardoor vervolgdelen niet meer leesbaar waren of dat ik zaken moest herstellen. Maar je hangt inderdaad wel vast aan de vertaalkeuzes die je in het eerste deel hebt gemaakt. In De kronieken van Roncevaux heb ik er bijvoorbeeld voor gekozen om de oorspronkelijke bewoners van Baskenland (dat indertijd Vasconia/Vasconië heette) aan te duiden met Vascones. Dat is de Latijnse benaming; ik heb een voorliefde voor het behouden van die benaming door mijn klassieke opleiding, vandaar ook dat ik bij de Griekse mythes expliciet de Griekse termen wilde aanhouden, dus Achilleus en niet Achilles. Daarvoor doe ik vaak een beroep op een professor Herbert Verreth van de Leuvense universiteit die ook stripliefhebber is. Intussen zijn we bij Uitgeverij Daedalus ook bezig met de vertaling van Karolus Magnus en de vertaler daarvan kiest voor Wasconiërs als benaming voor hetzelfde volk dat bij mij dus Vascones heet. Ik ga in het tweede deel van De kronieken wel vasthouden aan Vascones, al is Wasconiërs taalkundig gezien misschien juister, of toch zeker Nederlandser.
Zijn er zaken in het Frans die jij moeilijk vindt om te vertalen? Ik kan me voorstellen dat humor lastig is, omdat het snel cultuurspecifiek wordt, maar misschien is het ook algemener.
Ik ben nu een strip aan het lezen waarin een bepaalde bijnaam verkeerd wordt begrepen. De bijnaam begint met een M en dat is essentieel voor het verhaal. Dat is echt een woordspel in het origineel: alle manieren waarop de bijnaam verkeerd wordt begrepen, beginnen ook met een M. Dat maakt de vertaalslag enorm ingewikkeld. Ten eerste zit je in het Nederlands gauw in een ander betekenisveld, maar vooral zijn je mogelijkheden veel beperkter.
Dus woordspelletjes in humorstrips zijn zeker het moeilijkst, ja. Voor de jeugdstrip Ra’resnoet (in het Frans Tavutatet) heb ik ook heel lang nagedacht over een vertaling, omdat de naam van het hoofdpersonage (Ra’resnoet) voor hilariteit en misverstanden zorgt in het verhaal. Om consequent te vertalen moet de naam iets beledigends betekenen in het Nederlands. Ik heb contact opgenomen met de auteur en die was heel tevreden met mijn vertaling van de naam, en ook de Foreign Rights Manager van Glénat was opgetogen met mijn vertaling. Hij zei dat de naam in andere talen niet altijd werd vertaald, maar ik vind het mooier als de bedoelde dubbele bodems behouden blijven – anders boet de strip toch in aan kwaliteit.
Iets helemaal anders dan: soms zijn er ook stukjes Bretons in Franse strips – als die zich in Bretagne afspelen, bijvoorbeeld – en dan vind ik het ook lastig. Laat je die stukjes staan en vertaal je die in een noot, of achteraan, of is dat puur voor ‘couleur locale’ – ook in het Frans – of vertaal je die dan weer anders? In Het bloed van de kersentijd van Bourgeon is er bijvoorbeeld ook een deeltje in een Parijs dialect uit het begin van de 20ste eeuw (als ik me niet vergis), en daar heb ik gekozen voor een vertaling in een straattaalachtig Nederlands. Dat heb ik voor de goede orde bij de noten achteraan wel vermeld.
In welke opzichten verschillen de strips die je aangeboden krijgt? Hermetische verhalen ‘werken’ anders dan luchtige dialoog-verhaaltjes, nautische avonturen of poëtische open-einde-verhalen.
Daar zijn inderdaad grote verschillen in. Het gaat in het algemeen vooral om twee dingen: Je moet vertellen wat er in het Frans staat, maar je moet ook zorgen dat wat er in het Nederlands staat helder is. Dat betekent dat je goed moet begrijpen wat er staat in het Frans, hoe technisch, historisch of lokaal het ook is, en hoe je dat vervolgens vertaalt of omschrijft. Iets eenvoudigs, bijvoorbeeld de gendarmerie in het Frans is in het Belgisch-Nederlands gewoon de rijkswacht, maar dat bestaat in Nederland dan weer niet. Daar zou dat eerder marechaussee zijn, maar dat begrijpt in België dan weer niemand. Als het niet uitmaakt of het per se de gendarmerie is, durf ik gendarme gewoon te vertalen als agent.
Sommige verhalen zijn zo geënt in Frankrijk dat het moeilijk is om ze te laten werken in het Nederlands. Het Frans is, zeker als het filosofisch of zwaarwichtig wordt, veel zwaarder dan het Nederlands. Dan moet je echt opletten dat wat je in het Nederlands schrijft ook begrijpelijk is. In historische reeksen moet je vooral zorgen dat je de Nederlandse benaming van personen gebruikt. Hetzelfde geldt voor oorspronkelijke Franse citaten. De vraag is dan: zijn daar Nederlandse vertalingen van, of maak je er zelf één?
In Systeemvoorkeuren speelt een lied van Céline Dion een grote rol, On ne change pas. Ik heb dat vertaald in het Nederlands, voor het begrip ervan. Dat lied heb ik echt heel vaak beluisterd en geprobeerd op hetzelfde ritme een tekst te construeren die ongeveer hetzelfde betekent als in het Frans, want de tekst past zo goed bij het verhaal. De Franse auteur staat natuurlijk ook niet stil bij hoe moeilijk hij het de vertaler maakt. Maar ook dat vind ik een uitdaging, iets schrijven dat werkt – hoe ingewikkeld het ook is.
Je speelt dus op het snijvlak van kennis en verhaal. Hoe hou je alles bij?
Gelukkig bestaat het internet en kan je letterlijk alles opzoeken. Ik heb mijn achtergrond als classicus, dus onderwerpen over de Oudheid vind ik sowieso interessant. Maar wat de middeleeuwen betreft, ben ik zeker geen specialist. Echt tijd om je in te lezen over een onderwerp krijg je niet. De historische of technische informatie in een strip is toch redelijk beperkt, anders wordt het onleesbaar voor de lezer. Voor de collectie Plankgas van Daedalus (een reeks over met name autosport) heb ik een paar strips vertaald. Dat was de eerste keer dat ik de cilinderinhoud van een wagen moest ‘vertalen’ of het type motor of het soort chassis. Maar na verloop van tijd krijg je er handigheid in en begrijp je alles wat er van je gevraagd wordt. En gelukkig blijven ook daar de technische aspecten ondergeschikt aan de leesbaarheid.
Je zegt dat je weinig tijd hebt om je grondig in te lezen, hoeveel tijd krijg je per album?
Dat varieert. Nu ik vast bij Daedalus werk, neem ik niet al te veel projecten daaromheen aan. Silvester Strips verwacht nog twee albums van mij in januari, voor Daedalus vertaal ik er acht in december. Een humorstrip van 48 pagina’s lukt me in twee dagen, als er geen woordspelletjes in zitten. Met elke pagina een nieuwe, korte gag gaat het snel. Aan een strip als Dwergen, met veel tekst, zit ik vaak langer. Maar meestal zit er niet zóveel tijdsdruk achter, omdat uitgeverijen lang genoeg op voorhand plannen. Voor De Bom moest ik dan weer zo snel mogelijk werken. Uiteindelijk heb ik na tien dagen een eerste versie doorgestuurd. Er hoefde daarna nog maar weinig aan gesleuteld te worden, hooguit wat Vlamismen vervangen.
Hoe zit het met de betaling, gaat die per boek of per aantal woorden? Hoe zijn de afspraken daaromtrent?
Dat varieert ook weer. Het hangt meestal van de uitgever af, wat zij bereid zijn ervoor te betalen. Er zijn uitgeverijen die met een prijs per woord werken. Het literaire vertaaltarief zit ongeveer op 6,8 cent per woord, maar dat vind ik zelf wat laag – anderzijds is het niet gezegd dat je geen hogere woordprijs kunt krijgen of dat een paginaprijs hoger zou uitkomen. Sommige uitgevers werken met een prijs per pagina, andere uitgevers laten je op voorhand weten wat hun budget is, en dan kan je zelf beslissen of je het daarvoor wil doen. Los van de prijs neem ik niet élke opdracht aan. Er worden helaas genoeg minder goede strips gepubliceerd en je zit daar toch twee dagen aan. Het moet wel leuk blijven. Dat is iets dat ik heb geleerd: zorg ervoor dat je genoeg betaald krijgt voor je werk, ook al is dat niet altijd voor de hand liggend. Als je literair vertaler bent en je vertaalt een boek, kan je vaak nog een beurs krijgen, maar voor het vertalen van een strip is dat minder vanzelfsprekend – een strip is vaak sneller vertaald dan dat zo’n aanvraag voor een beurs is ingediend. Dus je verliest vooral tijd met het doen van de aanvraag.
Laten we de olifant in de kamer niet onbenoemd laten. Er wordt meer dan eens geklaagd over typisch Vlaamse en typisch Nederlandse uitdrukkingen en woorden.
Om te beginnen ga ik zeker niet bewust Vlaams in mijn vertalingen zetten, maar ik ben er iets minder voorzichtig mee dan bij literaire vertalingen. Zolang het geen dialect is, en algemeen aanvaard (in België), vind ik het geen verarming van het Nederlands om er algemeen Belgisch-Nederlands in te verwerken, al gebeurt dat alleen onbewust. Bij mijn redactiewerk let ik zeker op té Vlaamse vertalingen als ‘de ganse wereld’ voor ‘de hele wereld’ of ‘van zodra’ in plaats van ‘zodra’. Dat zijn van die typische dingen die wel Vlaams zijn, maar die geen standaardtaal zijn. Het hangt er dus allemaal vanaf. Als er een personage is waarvan je niet verwacht dat het Standaardnederlands praat, dan mag het van mij zeker wel Vlaams spreken. Maar er zijn ook binnen het Standaardnederlands voldoende registerverschillen om goed te kunnen variëren.
Echt aangevallen ben ik nog niet op Vlamismen, maar ik heb net een opleiding bij de Vertalersvakschool achter de rug, en daarbij werd er wel gehamerd op het vermijden van Belgisch-Nederlands. Ik geloof dus dat het bij literair vertalen nog iets belangrijker is, omdat er daar altijd wordt gezegd dat het zwaartepunt van die markt in Nederland ligt, en bij strips is dat nog steeds omgekeerd. Bij literair vertalen wordt er trouwens ook steeds meer ruimte gelaten voor Belgisch-Nederlands, ook vanuit de Vlaamse vertalers zelf. Er ontstaat een soort zelfbewustzijn waarbij Vlaams niet als minderwaardig moet worden beschouwd.
De Vlamismen die ik, in de eerste plaats, probeer te vermijden, zijn gallicismen: Franse zegswijzen die in het Belgisch-Nederlands zijn overgenomen maar niet zijn doorgedrongen in het Standaardnederlands, zoals een kruis maken over (i.p.v. het kunnen vergeten), de pedalen kwijt zijn (in de war zijn) en te allen prijze (tot elke prijs). Je moet in de digitale Van Dale maar eens zoeken (binnen artikelen) naar ‘Belgisch-Nederlands’; dan kom je een hele lijst tegen van woorden die Vlaams/Belgisch-Nederlands zijn, maar dus niet algemeen.
Over het té Nederlands Nederlands kan ik overigens heel lang doorgaan. Er zijn tig uitspraken (zoals ‘tig’, bijvoorbeeld) waarbij je meteen weet dat de kans groot is dat het een Nederlandse vertaler is omdat dat een woord betreft dat je in het dagelijkse taalgebruik in Vlaanderen nauwelijks tegenkomt. ‘De mazzel’ als afscheidsgroet is bij ons hoogst ongebruikelijk. Ik zou nog eens een paar slechte vertalingen moeten lezen om te weten waar wij, Vlamingen precies voor huiveren. Bij Daedalus werken we sinds kort ook met een Nederlandse vertaalster, en ik heb haar alleen gevraagd ‘nou’ en ‘hartstikke’ of ‘opsodemieteren’ te vermijden. Ook niet verkeerd an sich, maar je moet proberen te zorgen dat je leespubliek niet afhaakt. Daar gaat het vooral om.
Dieter Van Tilburgh (1986) studeerde Taal-en Letterkunde, Nederlands-Spaans en Latijn. Na zijn studie heeft hij deelgenomen aan de Europese Vertalersfabriek voor Literaire vertalers.
Hij ging daarna aan de slag bij Ballon Media als assistent-redacteur strips. Vervolgens via Strip2000 (Kale Kop, Louca) en Silvester (Goblins, Sterrenwaas, De Legendariërs) bij Daedalus terecht gekomen (Dwergen, Yin en de draak, De 5 Rijken en De vijf van Baker Street).
Van Tilburgh is in april 2018 voltijds vertaler geworden, bij zijn eigen bureau Vertaalburgh, en sinds april 2021 werkt hij in vaste dienst bij Daedalus als vertaler en begeleider van andere vertalers. Belangrijkste motivatie om bij Daedalus te gaan werken, is de mogelijkheid mee te denken over het uitgavebeleid en een onderdeel te zijn van het complete proces.
Van Tilburgh woont en werkt in Mortsel, bij Antwerpen.