Biografieën zijn doorgaans flinke pillen. Wie het tot een boek over zijn of haar leven heeft geschopt verdient alle toewijding en nuancering, tot haarkloverij aan toe. Verstripte biografieën zijn in de westerse wereld een zeldzaamheid, daarvoor moet je toch in Japan zijn. De mooiste biografieën van stripauteurs (Marc Eliot’s Walt Disney, Marten Toonder van Wim Hazeu en Bob Andelman’s Will Eisner: A spirited life) zijn allemaal geschreven. Laten we het erop houden dat het een enorme klus is om alles uit te tekenen, en het boeiend te houden.
Om met het laatste te beginnen. De getekende biografie van manga-grootheid Osamu Tezuka, The Osamu Tezuka Story, a life in manga and anime, telt 914 pagina’s en staat tjokvol chronologisch opgediste anekdotes, successen en bespiegelingen. Het werk, van Toshio Ban én Tezuka Productions, is zo totaal dweperig en over de top dat het al na 200 pagina’s niet meer te pruimen is. Als je denkt dat Tezuka (1928-1989, auteur van onder meer Astro Boy, Boeddha en Dororo) eventjes niet tekent, dan doet hij andere virtuoze dingen. Hij was de mens der mensen, die in grootte zelfs Godzilla angst aanjoeg. Hoofdstuk na hoofdstuk wordt zijn unieke persoonlijkheid bezongen, het gaat maar door. Tenenkrommend, al weten ze er wel enorm de vaart in te houden – dat wel.
Veel boeiender, en met 854 pagina’s bijna net zo dik, is de eveneens getekende autobiografie A drifting life van Yoshihiro Tatsumi (1935-2015). Tatsumi zet zichzelf niet op de voorgrond maar laat de lezer meebeleven hoe de wereld – en met name Japan – was toen hij opgroeide. Vooral de periode net na WOII, met de nasleep van de bombardementen op Hirosjima en Nagasaki en de Japanse capitulatie, is indrukwekkend in beeld gebracht. Hoe in al die misère een eenvoudige jongeman ervoor kiest om toch zijn droom na te jagen en mangaka (stripmaker) te worden. Met vallen en opstaan, en naar eigen zeggen zelfs aan het einde van zijn leven nog niet daar waar hij had willen zijn.
In al dat geweld van aantallen pagina’s vallen de 216 bladzijden van de autobiografie van de alternatieve Japanse mangaka Yoshiharu Tsuge (1937) nogal tegen. Waarom dat is, bewijst hij met de titel al: The man without talent. Tsuge is nooit werkelijk overtuigd geweest van zijn ambities. Zijn luiheid loopt als een rode draad door het verhaal. Steeds als hij zich weer aan iets nieuws zet om in zijn levensonderhoud te voorzien, zakt hem de moed na verloop van tijd in de schoenen. De hoofdpersoon, waarin wij Tsuge kunnen lezen zonder dat de maker dat expliciteert, verkoopt stenen, fototoestellen en handelt in tweedehands gerei, dat hij opscharrelt bij oude mensen en andere handelaren.
Het verhaal is grimmig van toon. De verveling en het gebrek aan pit bij de larmoyante hoofdpersoon draagt bij aan een gevoel van algehele malaise. Alles gaat met zoveel moeite, dat het moeilijk is voor te stellen hoe iemand zo met zichzelf kan leven. Alle blikken zijn terneergeslagen, er wordt nooit eens gelachen, nergens is uitbundigheid – behalve als er eens wordt gezopen, maar dan voelt de lezer de ellende van de volgende ochtend al van mijlenver aankomen. En toch lijkt het soms goed te komen, misschien omdat we weten dat de hoofdpersoon goed kan tekenen en zijn vrouw er steeds op hamert om gewoon weer strips te gaan maken voor de kost. Maar nee, hij wil niet. Hij kiest voor iets anders, wat dan ook.
Dat het Tsuge zelf is die hij portretteert, blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat hij zelf ook jarenlang in fototoestellen handelde om in zijn levensonderhoud te voorzien. Daarnaast is er een nawoord van vertaler Ryan Holmberg, waarin dat nog eens wordt uiteengezet. Tsuge tekende vanaf halverwege de jaren zestig. Omdat hij zijn leven lang aan depressies lijdt en teleurgesteld is in de Japanse uitgeverswereld die uitsluitend oog heeft voor verkoopsuccessen, stopt hij voorgoed in 1987. Daarna trekt hij zich terug uit het openbare leven.
Yoshiharu Tsuge wordt gezien als een innovatieve mangaka die zich in de jaren zestig en zeventig richtte op een volwassen lezerspubliek met serieuze beeldverhalen, die tot dan toe ongekend waren in Japan. Zijn buitenissige verhalen leverde Tsuge in eigen land een cultstatus op. Zijn werk is surrealistisch, dramatisch en vooral: hij kiest steevast voor een gekwelde hoofdpersoon, iemand met ondeugd en twijfel. Tsuge voert als eerste auteur een getormenteerde held op die met zijn eigen beperkingen wordt geconfronteerd: de lezer is deelgenoot van zijn depressies, zijn tweestrijd. Niet eerder werden personages zo kwetsbaar neergezet, vooral omdat manga doorgaans plat vermaak was.
Tsuge haakt met zijn verhalen aan bij wat gekiga wordt genoemd. Gekiga is de meer literaire variant van manga waarin serieuze thema’s worden behandeld. Het is te vergelijken met het onderscheid dat wij hanteren voor strip en graphic novel. De bekendste gekiga-auteur is de eerder genoemde Tatsumi. Diens grimmige verhalen die spelen aan de onderkant van de naoorlogse Japanse samenleving zijn schrijnend en hard, ondanks de vriendelijke, karikaturale tekenstijl waarin Tatsumi ze uitwerkt.
Ondanks de cultstatus van Tsuge en zijn succes in eigen land, bleef zijn werk lange tijd onopgemerkt buiten Japan. Het baanbrekende striptijdschrift Raw, dat verscheen van 1980 tot 1991 en onder redactie stond van Maus-tekenaar Art Spiegelman, publiceerde als eerste twee korte verhalen van Tsuge. In 2004 werd Muno no Hito (De man zonder talent) in het Frans vertaald en prompt genomineerd voor de prijs van beste album op het stripfestival van Angoulême. Vorig jaar verscheen de Engelse vertaling bij New York Review Comics, de stripuitgeverij die is gelieerd aan The New York Review of Books. Het geeft aan hoe Tsuges werk met terugwerkende kracht wordt gewaardeerd, tot en met de grote, indrukwekkende overzichtstentoonstelling op het stripfestival van Angoulême in 2020 aan toe. Het laat zien hoe de serieuze manga zich met de jaren heeft ontwikkeld.
Het Canadese Drawn & Quarterly, dat ook het werk uitgeeft van vooraanstaande auteurs als Daniel Clowes, Seth, Julie Doucet en Chris Ware, is voornemens het complete oeuvre van Tsuge integraal in het Engels te bezorgen. Het eerste deel, The swamp, verscheen vorig jaar: het is een chronologische bundeling van zijn vroegste verhalen. In juli verschijnt het tweede deel, Red flowers. Het werk is grilliger dan zijn autobiografie, maar ook zeer de moeite waard.
Yoshiharu Tsuge (vertaling Ryan Holmberg) – The man without talent. New York Review Comics. 240 pagina’s. € 19,69.