Artikelen

Een introductie tot het omvangrijke Stripdocumentatiecentrum Nederland (SDCN)

Onder de pretentieuze naam Stripdocumentatiecentrum Nederland ging op 1 januari 1970 de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam, in samenwerking met Het Stripschap, van start met wat het nationale centrum van Nederland moest worden op gebied van strips, boeken en documentatie over strips, en ander stripgerelateerd materiaal. Oorspronkelijk was er geen beleid vastgesteld, behalve dat er zoveel mogelijk verzameld moest worden op stripgebied, nationaal én internationaal. In 1970 was de strip natuurlijk niet echt een nieuw fenomeen meer, maar er was wel een kentering in de waardering voor het medium opgetreden in de jaren daarvoor. Het was niet voor niets dat de redelijk conservatieve universiteitsbibliothecaris van die jaren, de heer Van der Woude, instemde met het plan van Het Stripschap om het centrum op te richten. Ook hij zag dat men eigenlijk niet meer om de strip heen kon en bedacht dat het dan maar beter was er op tijd bij te zijn.

Ontwerptekening voor een boekomslag van Wipperoen door Raymond Bär van Hemmersweil

Een deel van de stripcollectie van P. Hans Frankfurther vormde de basiscollectie. Van daaruit werd er verder verzameld door de eerste beheerder, de aan het Stripschap gelieerde Rob Richard. Via zijn contacten bij Het Stripschap stroomden de planken in de jaren zeventig en begin jaren tachtig vol met strips en literatuur over strips. En ook het primaire materiaal, tekeningen, werd niet veronachtzaamd. Van elke stripmaker die er in die dagen toe deed, trachtte men originelen te verwerven. De Nederlandse stripwereld was in die jaren net zo klein en behapbaar als nu. Velen deden mee en schonken een tekening of pagina. Spoedig kwamen daar verschillende collecties bij. Vrijwel alle Dick Bos-verhalen van Alfred Mazure, ongeveer tachtig complete verhalen van Henk Backer in originele tekeningen en een flink deel van de originele tekeningen van de verhalen die in het stripblad Olidin werden gepubliceerd eind jaren vijftig, begin jaren zestig. Kees Kousemaker droeg op bestelling van betrokken Stripschapbestuursleden dozen vol nieuwe albums naar binnen die vervolgens naar het magazijn in Zuidoost werden overgebracht om daar in de kast te worden gezet zodra Rob Richard aan het uitpakken van de dozen toekwam.

Dick Bos: De Roof - Alfred Mazure
Dick Bos: De Roof, door Alfred Mazure

En zo trof ondergetekende de stripcollectie aan bij het overnemen van de taken van Rob Richard in 2001. De collectie werd geïnventariseerd en de situatie waarin die verkeerde vastgesteld. Stap voor stap werden klussen opgepakt die, voor een groot deel overigens door vrijwilligers en af en toe een projectmedewerker, werden uitgevoerd. Hoe overzichtelijker de boel in de loop van de jaren werd, hoe duidelijker ook waar knelpunten en achterstanden zaten en waar beslissingen dienden te worden genomen. Maar ook: hoe gemakkelijker het werd om schenkingen aan te nemen. Want in een opgeruimd huis stel je sneller vast waar je nog een plekje vrij hebt dan in een rommelige boedel. Het stelde de Universiteitsbibliotheek (UB) in staat een paar flinke archieven binnen te halen.

Zoals de stripdossiers van Big Balloon, voor een groot deel nog stammend uit de tijd van Oberon. Deze enorme collectie vult een meter of dertig van de 250 meter ter beschikking staande plankruimte. Een collectie ook die tot op de dag van vandaag gebruikt wordt bij het reproduceren van strips. De dossiers bevatten namelijk zwartwit films van ongeveer 500 albums die kunnen worden ingescand om vervolgens digitaal opnieuw te worden ingekleurd. Een aantal uitgevers benut deze collectie met enige regelmaat.

Henk Kabos Eerste strook verhaal 13 Tekko Taks en de twintig dagen
Eerste strook van Tekko Taks en de twintig dagen, door Henk Kabos

Een uitgeversarchief dat momenteel door de pandemie binnendruppelt is dat van stripuitgever Ger van Wulften. Hij gaf onder verschillende firmanamen uit (C.I.C., SP, Espee), laatstelijk onder de naam Xtra. Zijn archief bevat veel originele tekeningen en inkleuringen, maar de namen die uitsteken zijn wel Rudolf Kahl en Eric Schreurs. Per uitgegeven album werd in het verleden een dossier gevormd en deze meer dan honderd dossiers staan klaar om ondergebracht te worden. Maar dat zal pas mogelijk zijn als we weer open zijn om grote collecties te kunnen ontvangen. De dossiers bevatten in elk geval correspondentie, schetsen en tekeningen, kortom de totstandkoming van elke specifieke uitgave.

Een derde zakelijk archief is dat van Swan Features Syndication, een archief dat we enkele jaren geleden mochten ontvangen. Het bijzondere is dat het hier gaat om het archief van een syndicationbureau. De uitbater, Anton de Zwaan, liet strips maken en verkocht die overal op de wereld aan kranten en tijdschriften. Of stripmakers boden hun werk aan om te verhandelen en lieten zich dus vertegenwoordigen door Swan Features. Het archief bevat vele duizenden originele tekeningen, onder meer van de strip Simpelman van Wim van Wieringen, maar bijvoorbeeld ook een heleboel complete verhalen van Tekko Taks van Henk Kabos en flink wat originele stroken van Piloot Storm van Henk Sprenger. Waar geen tekeningen van zijn overgeleverd, zijn vaak wel perfecte clichédrukken aanwezig die zich eveneens prima lenen voor reproductie. Overigens wordt op basis van de informatie uit de administratie van Swan Features menig witte vlek in de Nederlandse stripgeschiedenis ingevuld. Inmiddels denken verschillende (voormalige) stripuitgevers over het onderbrengen van hun archief bij het SDCN.

kantoor Swan Features
Het kantoor van Swan Features

Dat wat betreft de bedrijfsarchieven. Daarnaast is er afgelopen jaren ook menig stripmakersarchief verworven. Die van Alfred Mazure en Henk Backer waren er dus vanaf het begin. Dick Briel was de eerste onder het nieuwe bewind, gevolgd door Raymond Bär van Hemmersweil, Georges Mazure, Bert Bus en Nico van Dam. De grote klapper maakten we met Gerrit de Jager die een werkelijk zeer compleet archief overdroeg dat zeker 50 meter plankruimte in beslag neemt. Voorlopig wordt de rij gesloten door een kleiner, maar niet minder intrigerend archief, namelijk dat van Henk Sprenger, de tekenaar van Piloot Storm en de legendarische stripvoetballer Kick Wilstra. Twee van zijn kleinkinderen namen na zijn dood in 2005 zijn archief in huis op. Maar de zorg groeide hen boven het hoofd en de UB draait zijn hand niet om voor een paar meter extra. De laatste en een van de grootste collecties is die van Peter van Straaten, ongeveer 20.000 tekeningen en 6.000 strippagina’s en -stroken. Eind van dit jaar moet daar een tentoonstelling uit voortkomen.

Brief Toonder Studio's
Brief van de Toonder Studio’s

Een derde grote collectie die geschonken werd zat eigenlijk vervat in de allereerste. Want toen P. Hans Frankfurther in 1970 in zee ging met de UB, schonk hij een deel van zijn striparchief aan het SDCN, maar niet zijn boeken. De belofte dat die na zijn dood zou volgen werd gestand gedaan door zijn kinderen Tamar en Guido. Eind 2011 werden ongeveer 20.000 items (albums, boeken en tijdschriften) overgedragen. De verwerking van deze enorme gift is nog steeds gaande. Eerst wordt alles op volgorde gezet en dan worden de doubletten uit eigen collectie vervangen door de doorgaans betere exemplaren van Frankfurther.

En intussen groeide de verzameling albums gewoon door. Sinds 2009 loopt een afspraak met een aantal stripuitgevers dat in ruil voor een bespreking door de conservator van het SDCN alle pas verschenen albums worden toegezonden. Dat heeft tot een enorme toename in albums geleid de laatste jaren. Naar schatting staan er nu zo’n 30.000 albums in de kast. Opgeteld bij de collectie van Frankfurther gaat dat in de richting van zo’n 50.000 albums. Voeg dat bij de vele striptijdschriften en stripinformatietijdschriften en u kunt zich voorstellen dat er een schat aan strips en informatie over strips staat opgesteld in onze magazijnen.

Reportage in de Rotterdamse haven-sm
Reportage in de Rotterdamse haven van Peter van Straaten

Maar boeken en tijdschriften zijn niet het enige primaire materiaal. Vanaf de oprichting van het SDCN werd er een landelijk knipselnetwerk aangelegd. Medewerkers en liefhebbers werd gevraagd familie en vrienden op te roepen alle strips uit kranten en weekbladen te knippen die men maar kon vinden. En toen er geld genoeg was, werden er ook knipseldiensten ingehuurd om materiaal te vergaren. Dat heeft ertoe geleid dat van een groot deel van de landelijke dag- en weekbladmedia de strips terechtkwamen bij het SDCN, in totaal naar schatting 7.000 complete stripverhalen. Zo’n 75% van die verhalen is nimmer in boekvorm uitgegeven en dus waren de knipsels de enige beschikbare bron.

Toen een paar jaar geleden Delpher in de lucht kwam, de kranten- en tijdschriftenbeeldbank van de Koninklijke Bibliotheek, meende een aantal kenners dat dit in één klap onze knipsels overbodig maakte. Maar niets is minder waar. Delpher dekt namelijk wel een groot deel van de landelijke dag- en weekbladen af, maar bij lange na niet alle regionale en plaatselijke gedrukte media. Naar schatting zit 20% van alle in Nederland verschenen kranten in Delpher, 80% dus niet. Onze knipselcollectie is dus nog steeds van eminent belang.

Pieter Kühn: Ontwerp affiche Eng vertaling Kapitein Rob
Pieter Kühn: Ontwerp affiche voor de Engelse vertaling van Kapitein Rob

Met enige regelmaat ontdekken stripmakers en -uitgevers het SDCN, als vraagbaak of als plek waar je adviezen kunt krijgen en oud bronnenmateriaal kunt vinden. Maar ook journalisten en wetenschappers weten ons steeds vaker te vinden en te waarderen, niet in de laatste plaats door de toegenomen belangstelling voor zogenaamde ‘low culture’. Bij het doen van onderzoek voor het schrijven van artikelen is menigmaal gebleken dat veel informatie die je nodig hebt te vinden is in het SDCN.

Door deze toenemende heen en weer gaande informatiestroom is de laatste jaren ook steeds duidelijker geworden wat er ontbreekt. Een van de belangrijkste lacunes is naar mijn smaak de primaire informatie, die van de stripmakers en -uitgevers. Steeds opnieuw wordt er voor onderzoek teruggegrepen op oude interviews in boeken en tijdschriften. Maar er zijn nog steeds heel veel mensen die nooit hun verhaal hebben gedaan. Het is dus van groot belang de ouder wordende generatie stripmakers en -uitgevers te interviewen en die interviews eventueel uit te werken en vast te leggen.

Eigenlijk staat de geschiedschrijving van de Nederlandse strip nog maar in de kinderschoenen wat grotendeels te wijten is aan het feit dat de strip als kindermedium werd, en door velen nog steeds wordt beschouwd. Maar het heeft ook te maken met het feit dat de strip nog niet zo vaak vanuit een wetenschappelijke kant wordt benaderd. Wetenschappers stellen beduidend andere vragen dan journalisten, belangstellenden, fans en liefhebbers. Ook daarvoor is het dus belangrijk verbonden te zijn aan een wetenschappelijk instituut dat over een logistiek beschikt en voor een optimale (digitale) beschikbaarheid kan zorgen. Daardoor ben je ook beter in staat de belangstelling van wetenschappers te trekken, want dat doe je door bronnen- en onderzoeksmateriaal aan te bieden. Het aanbod roept in de wetenschap vaak de vraag op. En over dat aanbod beschikken we in toenemende mate.