Overal gaat het steeds over lezen en dat we het niet meer doen. In stripkringen weten we intussen drommels goed hoe het zit. De striplezer wordt almaar ouder en onder jongeren wordt de leestijd en aandacht voor strips steeds verder geslachtofferd ten faveure van het rijtje dat we intussen kunnen dromen: social media, games, Netflix en desinteresse. Jongeren erbij krijgen én houden is verdomd moeilijk.
Het is een ander verhaal als het gaat om nieuwe makers: de jongelingen die strips tekenen; de nieuwe generatie die bezig is met het vestigen van hun naam, zij die hopen op publicaties én serieus werk verzetten om in beeld te komen bij striptijdschrift of -uitgever. Hoe goed doet de stripwereld eigenlijk zelf zijn best om hun jonge garde erbij te houden?
Bij de grote uitgeverijen ligt de focus op de afnemer, en dat zijn vooral traditionele lezers die uitzien naar deel 43 van wat voor reeks dan ook. Weinig avontuurlijk maar in ieder geval levensvatbaar en dus in economische zin logisch. Deze uitgeverijen gokken daarnaast steeds meer op aanhakers: strips van televisie-series, animatiefilms en blockbusters; strips die worden ingezet binnen een marketingconcept. Het devies luidt: als het verkoopt is het goed, wat verkoopt hoeft niet goed te zijn. Dat zie je bij het uitmelken en warm houden van onder meer Thorgal, Spider-Man en XIII, om nog te zwijgen van alle afgeleide albums van succesreeksen als Robbedoes en Suske en Wiske. En dan is er nog de succes-reflex: als een serie of genre goed scoort, dan komt iedere uitgever met zijn eigen kloon.
Verantwoordelijkheid
Deze uitgeverijen moeten de eigen broek ophouden of zijn afhankelijk van de aandeelhouders en daarom is kritiek op de keuzes die ze (moeten) maken niet direct rechtvaardig. Maar die kritiek is wel op zijn plaats als deze uitgevers zich alleen en eenzijdig richten op mogelijke kaskrakers en bescheiden successen. Want het betekent vrijwel altijd dat er geen tijd, geld en energie beschikbaar is voor nieuw werk van jonge makers: geen begeleiding, geen mogelijkheden en geen plek. Met andere woorden: kortetermijnsuccesjes in plaats van een visie, waarin de toekomst van het beeldverhaal wordt gezekerd.
Gelukkig zijn er vooral kleinere uitgeverijen die alert zijn, maar hun budgetten, tijd en mankracht zijn vaak beperkt. Het is ondoenlijk om de hele nieuwe generatie aan hen over te laten. De grote spelers moeten hun verantwoordelijkheid hierin nemen.
De stripbladen dan? In Nederland zijn die met name gericht op voorpublicatie. Series vooral, bovendien van beproefde recepten die het goed doen bij de oudere lezer. Eppo en Stripglossy vissen gebroederlijk in dezelfde vijver: de gemiddelde leeftijd van de tekenaars is angstaanjagend hoog. Lodewijk, Jippes, Attanasio, Matena, Van der Kroft: stuk voor stuk heren op leeftijd die vroeger als jonge honden de kans kregen om te komen waar ze nu zijn, bij bladen als Pep, Sjors en Eppo. Je zou zeggen dat deze iconen bij de bladenmakers als voorbeeld dienen om juist de jonge garde aan hun tijdschrift te binden, maar niets is minder waar.
Want hoe anders is het nu: jonge makers begeleiden en een kans bieden, dat past niet in de formule van de huidige generatie stripbladen. Misschien logisch, gezien het verweer dat hun lezers geen nieuwe dingen pruimen: die willen juist het soort strips dat ze al kennen uit hun jeugd. Maar het gaat niet om een totale make-over; kies voor een paar jonkies en laat ze los. Geef ze het vertrouwen. Zorg ervoor dat we ook over tien jaar nog vrolijk verder kunnen. De lezer laat het blad heus niet links liggen als er eens iets nieuws gebeurt. Het mantra ‘onze lezers willen niets nieuws’ lijkt voor een groot deel ingegeven door wensdenken en het ontbreken van zin. Of ambitie, als je het positief wil insteken.
Publicatiemogelijkheden
Misschien is het toch teveel gevraagd en moeten we het heil zoeken in de alternatieve hoek, waar sinds jaar en dag voor aanwas wordt gezorgd en waar een tijdschrift als Zone 5300 al 25 jaar de vinger aan de pols houdt.
Maar ook het befaamde tijdschrift voor strips, cultuur en curiosa kiest de laatste tijd steeds meer voor de voorpublicatie. Hele hoofdstukken worden afgedrukt, op pagina’s waar de jonge maker graag had willen schijnen. De balling van Erik Kriek is een mooie graphic novel, maar de brok die onlangs zonder kop of staart werd voorvertoond, deed het verhaal geen recht. En zelfs áls het lezers ertoe heeft aangezet om het boek te kopen, kun je je de vraag stellen: is dat de functie van een onafhankelijk stripblad?
In Vlaanderen wordt veel meer gedaan aan publicatiemogelijkheden voor jonge makers, in Stripgids en op het online magazine Pulp de Luxe bijvoorbeeld. Daar zijn met name deze twee titels springplanken naar uitgeverijen die wel brood zien in de jonge garde. Makers als Brecht Evens, Pieter de Poortere, Maarten de Saeger, Michael Olbrechts, Judith Vanistendael, Dieter van der Ougstraete, Maarten vande Wiele, Ephameron, om er enkele te noemen, hebben allemaal baat gehad van de mogelijkheden die zij kregen. En met die publicaties kwam het vertrouwen.
Bij deze ontwikkelingen in Vlaanderen is een belangrijke rol weggelegd voor het Vlaams Fonds voor de Letteren, dat er een sympathiek flankerend beleid op nahoudt, dat jonge stripmakers steunt in hun eerste schreden op weg naar een professioneel bestaan als stripauteur. Zij kunnen een beurs krijgen voor één of meerdere jaren, de zogenaamde startersbeurs, die gericht is op de loopbaanontwikkeling van een stripauteur.
Onzichtbaarheid
Met name dat laatste zet zoden aan de dijk: het geeft een prille auteur de kans om het professionele werkveld te verkennen. Door een intensieve samenwerking met uitgevers, stripopleidingen en (online) publicatieplatforms weet het fonds wat er speelt en hoe het beeldverhaal in de volle breedte kan worden ondersteund.
Dit is duidelijk anders dan in Nederland, waar de beurzen worden verdeeld op projectbasis en die nauwelijks mogelijkheden bieden voor jonge, onervaren makers. Hier worden zij, bij gebrek aan officiële steun, vanaf de zijlijn aangemoedigd vooral eigen initiatief te tonen, bijvoorbeeld door een crowdfundingproject of een uitgave in eigen beheer.
Wat dit oplevert, is dat de jonge maker onzichtbaar blijft of zich terugtrekt in de eigen kring, zoals bijvoorbeeld te zien is op het Stripfestival Breda waar er een aparte afdeling is voor manga, d&d en dergelijke. De Comic Cons draaien het bijna om, daar bepaalt de jonge garde al veel meer de toon. En vooral daaraan zie je dat er echt een taak is weggelegd voor alle betrokken spelers: de uitgevers, de bladen en de fondsen. Wil je met het jonge enthousiasme in contact komen, dan moet je je hand uitsteken.
De laatste tijd klinkt het steeds vaker dat we de lezer weer aan de strips moeten helpen. Dat klinkt gratuit. Iedereen doet zijn of haar zegje, zucht eens diep en gaat over tot de orde van de dag. De vraag gaat vooral uit van een verkeerde premisse: met name jonge mensen zijn heus geïntereseerd, maar het schort aan de aanbodzijde. Wie vermoedt dat het mogelijk is om mensen weer ‘aan de strip te krijgen’, denkt dat het aanbod in orde is, dat het nog aansluit bij de wensen en verwachtingen van met name lezers tussen de 15 en 27 jaar.
Dáár zit een grote fout: omdat uitgevers en de bladen zich steeds verder naar binnen richten en alleen nog gefocust zijn op het steeds kleiner wordende smaldeel van stripliefhebbers op leeftijd, drijven ze steeds verder af van nieuwe lezers. De jonge stripmakers, allen onderdeel van een levendige, aanstormende generatie, kunnen een belangrijke rol vervullen om dat tij te keren.
Het is tijd om de jonge garde binnenboord te halen en te houden. Wie een bloeiende stripwereld voorstaat, moet zich bekommeren om de nieuwe aanwas. Wijzen of wachten heeft geen zin; iedereen kan iets bijdragen.
Dit artikel is in verkorte vorm eerder gepubliceerd in Zone 5300.
Reageren? Stuur een mail of laat een bericht achter op onze Facebookpagina.