De succesvolle strookstrip Elsje verschijnt sinds 2007 zes dagen per week in zeven kranten. Elsje is een lief, maar pittig meisje dat op Texel woont, samen met haar (gezichtsloze) ouders, haar kameraadjes Gait-Jan en Nadia en haar hondje Puppie. Inmiddels zijn vijfentwintig Elsje-albums verschenen. 9e Kunst sprak met Gerben Valkema en Eric Hercules over hun beider loopbaan, hun studiowerk en natuurlijk Elsje. Hierbij focussend op vragen die bij veel beginnende stripmakers leven, zoals: Hoe weet je als beginner wat je artistieke en zakelijke waarde is? Wat zijn de voor- en nadelen van studiowerk ten opzichte van zelfstandig werk? Wat is het geheim van een goede samenwerking? En hoe ga je om met de druk bijna elke dag een nieuw stripverhaaltje te moeten maken?
Klopt het dat jullie elkaar voor het eerst ontmoet hebben bij Studio Jan Kruis?
Eric Hercules : Ik werkte destijds voor VNU/Sanoma, voor het kindertijdschrift Bobo. Zij werkten samen met Studio Jan Kruis en daar kwam de spin-off Jeroentje en Catootje uit voort, die ik schreef en Gerben tekende. Zo hebben wij elkaar leren kennen. Later ben ik ook voor Jan, Jans en de Kinderen gaan schrijven.
Eric, jij hebt Communicatiewetenschappen gestudeerd in Nijmegen. Hoe wordt een communicatiespecialist stripschrijver?
EH : Ik ben afgestudeerd op film, televisie en audiovisueel drama. Via een docent kwam ik een paar jaar bij het scriptbureau Mediascript BV in Nijmegen terecht en ben daar voor tv-series gaan schrijven. Daarna schreef ik onder meer voor Sesamstraat en begon vervolgens ook verhaaltjes te maken voor de Bobo, waar plaatjes bij werden geplaatst. Maar mijn eerste échte strip was Jan, Jans en de kinderen.
Tussen een tv-scenario en een stripscenario zit eigenlijk niet zoveel verschil. Studio Jan Kruis had destijds welgeteld één schrijver, Wouter Stips – ook een televisieschrijver – en toen ben ik erbij gekomen. Ik had bij het scriptbureau al veel geleerd, zoals leren omgaan met harde, open kritiek. Daarvóór dacht ik dat ik alleen maar gouden eieren legde!
Gerben, klopt het dat jij door Jan Kruis persoonlijk bent ontdekt?
Gerben Valkema : Jan Kruis kwam in 1998 signeren in de Groningse stripwinkel Modern Papier, waar ik werkte en zag daar een paar tekeningen van mijn hand. Na afloop vroeg hij aan mij: ‘Zou je eens wat werk op willen sturen?’ Ik zat toentertijd op de kunstacademie, maar dat ging niet denderend, want daar hielden ze niet erg van strips. Dus heb ik een paar dingetjes opgestuurd en kreeg vervolgens een brief van Jan, of ik een keer langs wilde komen in Drenthe. Hij wilde een studio oprichten en mijn werk was goed genoeg om leerling tekenaar te worden. Zo ben ik in 1999 bij Studio Jan Kruis terechtgekomen.
Heeft hij je toen een paar tekeningen laten maken, als proef?
Gerben staat op, pakt een tekenschrift uit de kast en toont een paar schetsen.
EH : (lacht) Die heb je nog nooit aan mij laten zien!
GV : (bladert) Ik dacht toen, ‘dat zit wel goed’, maar eigenlijk leek het helemaal nergens op. Jan Kruis legde een van mijn tekeningen op de lichtbak en toen kreeg ik er flink van langs. Dat was het begin van een leerproces. (lacht) Dat klinkt alsof Jan gemeen was, terwijl het juist een schat van een man was!
Ik vind het er mooi uitzien.
GV : Dat vond ik ook! Ik dacht: ‘Nog een paar weekjes en dan heb ik mijn eerste pagina getekend’. Maar dan krijg je met professionals zoals Jan te maken, en die zegt: ‘Kijk nu eens naar de verhoudingen…’
Als je voor een studio werkt, krijg je al snel te maken met zakelijke afspraken en contracten. Hoe weet je als beginnend stripmaker wat je waarde is, bijvoorbeeld als het gaat om auteursrechten en vergoedingen?
EH : Ik werk voor verschillende grote bedrijven; verschillende broodheren die allemaal willen dat je je rechten afstaat. Gelukkig heb ik met mijn werk voor televisie vrij veel ervaring opgedaan met onderhandelen. Mijn advies is simpel: niets ondertekenen en kijken hoelang je dat volhoudt. Ik heb bij Sanoma (inmiddels DPG Media – red.) geen enkel contract getekend, zelfs niet voor Jan, Jans en de kinderen. Als ik het hard zou willen spelen, kan ik van al die uitgaven met mijn werk die in omloop zijn wel iets vinden. Dus het eerste wat je moet doen is: probeer niet te tekenen!
GV : Maar als je voor een studio werkt met hun bestaande strippersonages, dan heb je geen recht op die personages. Dan ben je je rechten kwijt, dat is gewoon zo (eigenlijk heb je ze nooit gehad, maar dat wordt wel heel technisch).
EH : Dat heet een ‘total buy out’; het betekent dat je al je rechten afstaat. Auteursrechten zijn onvervreemdbaar, maar als je ergens in dienst bent kun je daar geen rechten aan ontlenen. Noch voor de publicatie waarvoor je het werk maakt, noch voor herhalingsrechten of wanneer het ergens in album verschijnt. Dat zijn allemaal verschillende rechten, als beginnend stripmaker moet je dat wel beseffen.
GV : Maar niet overal werken ze met beginnersprijzen, bij Eppo bijvoorbeeld verdient elke stripmaker evenveel. Het is niet zo dat ze meer geld je kant op gooien als je meer ervaring hebt!
EH : Let er bijvoorbeeld op of er een speciale clausule in het contract staat over gebruik voor het internet. Als ik als scenarist bijvoorbeeld verhalen schrijf voor een opdrachtgever die alleen luisterverhalen in het contract zet, dan kan ik er zelf nog boeken of stripverhalen mee uitgeven. Let goed op of jouw opdrachtgever weet wat strips maken betekent. Meestal maak je een verhaal voor een eenmalig bedrag; voor een eenmalige publicatie. Wat er verder met het verhaal gedaan kan worden – een album, een digitale uitgave, een film – moet eigenlijk in het bedrag van de total buy out verdisconteerd zijn. Voor Elsje hebben wij alle aanpalende rechten, met uitzondering van de publicatierechten voor de albums, met de krant geregeld. En met Uitgeverij L hebben we geregeld dat zij de albums uit mogen geven in het Nederlandstalig gebied.
GV : Het maakt een verschil of je bijvoorbeeld voor Eppo werkt of voor Donald Duck. Voor Eppo maak je je eigen verhaal, bedenk je je eigen wereld. Bij Donald Duck stap je in een 75-jarige traditie en werk je met personages die allang vaststaan.
EH : En dat is best wel een eer!
GV : Het bedrag dat een schrijver voor studiowerk krijgt, wijkt niet veel af van wat een tekenaar krijgt. En dat zijn geen extreem hoge prijzen. Maar via bijvoorbeeld Donald Duck kun je wél het vak inkomen.
EH : Ik vind het mooi dat nieuwe stripmakers zo een kans krijgen, maar het is niet goed betaald. Vooral omdat je geen nabetalingen krijgt als je werk bijvoorbeeld ook in een album verschijnt. Dus moet je een afweging maken: wil je groeien als maker en accepteren dat je voor sommige klussen minder geld krijgt? Die keus maak ik zelf soms ook. Dan verdien ik mijn echte brood wel met een commerciële klus, bijvoorbeeld in de reclamewereld.
Maar auteurswerk brengt aanvankelijk dus niet zoveel op. Kijk, als Gerben nu iets maakt dan wil iedereen dat hebben. Maar als je net begint werkt het niet zo en dat moet je maar slikken.
Wat heb je tijdens je studiotijd geleerd, dat je heeft geholpen in je verdere loopbaan?
GV : In de eerste plaats leer je er goed technisch tekenen; hoe ziet de basisvorm van een stripfiguur eruit; hoe zet je dingen netjes neer in het kader; hoe zorg je dat spraakballonnen elkaar niet kruisen, enzovoort.
Maar wat ik zo leuk vond aan samenwerken met Eric bij Studio Jan Kruis, waren de gesprekken die we hadden over het vertellen van een verhaal. Hoe bewegen personages bijvoorbeeld door een verhaal heen? Jan, Jans en de kinderen wordt niet gezien als ‘high art’, maar er zit heel veel mechaniek achter. Soms zaten Eric en ik uren met elkaar aan de telefoon om een pagina te bespreken. Dat vond ik heel leuk.
EH : Wat je bij een studio leert is productie draaien; je moet heel veel verhalen maken. Gerben heeft zich enorm ontwikkeld als tekenaar, door het productiewerk voor Jan, Jans en de kinderen én het elke dag maar Elsje tekenen. Hoeveel mensen krijgen nu de kans om zóveel tekenervaring op te doen?
GV : Je wordt niet bepaald slechter van iets dat je elke dag doet: stapje voor stapje en onderweg heel veel fouten maken. En jezelf zo min mogelijk herhalen; dan groeit zo’n strip.
Hoe ziet jullie samenwerking er tegenwoordig uit?
GV : Er is een idee en dat komt bijna altijd van Eric. Alles wat Eric schrijft voor Elsje stuurt hij naar mij. Als ik iets niet leuk vind, dan gooit hij het weg. Of als ik opper dat een grap sterker kan, dan maakt hij hem sterker. Dat is de kwetsbaarheid van de schrijver; je moet je werk durven opsturen naar een ander. Omgekeerd stuur ik altijd mijn schetsen eerst op naar Eric. Soms zitten we eindeloos te ‘pingpongen’, ook over covers.
Bij de studio’s was het eerder zo dat ze je een plotje gaven en zeiden: ‘Teken dit.’ En verder hadden ze liever geen gezeur. Tijdens een functioneringsgesprek kreeg ik weleens te horen dat ik niet zoveel met Eric mocht bellen (lacht). Maar dan gaat er tussen die twee fases – het schrijven en het tekenen – naar mijn mening wel heel veel verloren. Ik wil juist altijd weten wat de schrijver precies bedoelt. Dat is een heel subtiel, bijna ongrijpbaar proces. Dat probeer ik te vangen in mijn tekeningen.
EH : Als scenarioschrijver heb je een beeld voor ogen dat nog niet bestaat en dat je zo goed mogelijk probeert te omschrijven. En iemand anders begint daar dan op in te ‘hakken’, maar alleen met de bedoeling het beter te maken. En daar discussieer je dan over.
In de tv-wereld is dat zeker zo. Ik heb zojuist een uur met een regisseuse aan de lijn gehangen, om te bespreken waar we heen willen met een bepaald verhaal en de karakters. Dat is iets dat je in de stripwereld naar mijn mening te weinig tegenkomt. Daar wordt vaak makkelijker met scenario’s omgegaan. Maar ik geloof gewoon niet dat een scenario altijd meteen goed is!
Met Gerben gaat dat anders, we hebben een volledig open werkproces. We hebben een goede band opgebouwd door de jaren heen en die is bij Studio Jan Kruis begonnen.
GV : Wij zijn elkaars redacteuren als het ware.
Is dat het geheim van een goede samenwerking?
EH : Je moet gewoon de mazzel hebben dat je iemand tegenkomt met wie je het lang volhoudt! En bij ons gaat dat vanzelf. Hoewel Gerbens carrière nu een enorme vlucht neemt, blijft onze samenwerking hetzelfde. Vanochtend hadden we een deadline voor een plotje en we hadden het met slechts twee keer ‘pingpongen’ gevonden! Dat kan omdat we zo’n openheid van werken hebben en elkaar snappen.
Hebben jullie hetzelfde gevoel voor humor?
GV : Ik ben iets grappiger (lacht).
EH : En mijn humor is iets harder. Dat zie je ook bij Elsje, daar zitten onze beide karakters in.
Hoe is Elsje ontstaan?
EH : Bij een studio moet je heel erg binnen een bepaald stramien werken. En dat bepaalt ook wat voor verhaaltjes er komen. En Jan, Jans en de kinderen staat natuurlijk in de Libelle, dus je bent beperkt in wat je kunt doen. Of de redactie komt met suggesties als: ‘Doe eens iets over tatoeages’. Gerben en ik dachten toen: ‘Laten we een strip maken waarin we helemaal vrij zijn.’
We kwamen in 2005 een weekend samen in Gent, eigenlijk meer gewoon voor de gezelligheid. Gerben had toen een schetsboekje bij zich, met daarin een tekening van een heel lief – naar mijn smaak veel te lief – meisje. En daar zijn we mee aan de slag gegaan. We hadden geen idee waar het zou eindigen.
In 2007 zijn jullie samen gaan werken als Hercules & Valkema.
EH : We hadden in 2005 in eigen beheer een zwart-wit Elsje boekje gemaakt en strookstripjes opgestuurd. En in 2007 stond Elsje voor het eerst daadwerkelijk in de krant. Dat is dus best wel snel gegaan.
GV : Via via hadden we gehoord dat het Noordhollands Dagblad op zoek was naar een nieuwe strip. Dus hebben we vijftien samples van Elsje naar hen opgestuurd. Zij hebben het uiteindelijk aangekocht, samen met de Gelderlander en nog een paar andere kranten. Samen konden zij een bedrag ophoesten waarvoor ze een stripmaker aan het werk durfden te zetten.
EH : Dat was een mooi onderhandelmoment. De hoofdredacteur van de Gelderlander komt naar de studio in Bussum en vraagt aan ons: ‘Wat zouden jullie ongeveer willen hebben voor de strip?’ Dus wij noemen een bedrag. Daarop pakt hij uit zijn borstzakje een onooglijk, beduimeld papiertje, werpt er een blik op – zonder het ons te laten zien – en zegt: ‘Ja, dat dacht ik óók zo ongeveer…’ En hij stopt het papiertje weer weg! Achteraf zeiden we tegen elkaar: ‘Hadden we maar een hoger bedrag gevraagd, dan had hij waarschijnlijk hetzelfde gedaan.’ Maar serieus, onze komst bij de kranten was alsof je bij familie werd onthaald, het voelde als een warm bad.
GV : Die zwart-wit promotieboekjes zijn nu zeer geliefd bij Elsje verzamelaars die alles compleet willen hebben.
Voordat opdrachtgevers jou als stripmaker kunnen vinden, moet je eerst een bepaald traject doorlopen?
GV : Ik denk het wel. Je moet er ook niet vanuit gaan dat iedereen je werk ziet. Niet elke uitgever is bijvoorbeeld actief op social media. Op een gegeven moment moet je je moed bij elkaar schrapen en naar een uitgever toegaan. En veel projecten blijken een doodlopende weg. Ik heb ook veel dingen gedaan die achteraf niet helemaal bij me bleken te passen, zoals illustreren voor tijdschriften. Je moet gewoon heel veel dingen proberen.
EH : Een langdurige opdracht krijgen is natuurlijk het moeilijkst. Bij tv kom je redelijk makkelijk binnen, maar het is lastig om je te handhaven. Voor strips geldt denk ik hetzelfde: als je niet voortdurend goed werk laat zien, verdwijn je van tafel. En de eerste keer moet je gewoon met iets heel goeds komen.
Elsje verschijnt zes dagen per week. Eric, jij wordt als schrijver dus geacht elke dag met een nieuw verhaaltje te komen.
EH : Ik ben er best wel trots op dat dat lukt. Er zijn maar een paar momenten geweest waarop Elsje nog in dezelfde week moest worden geschreven. Ik probeer altijd vooruit te werken en er voor te zorgen dat de plotjes die Gerben tekent voor de week erna al zijn ‘goedgekeurd’ door ons beiden. Dat is vrij krap, daarom probeer ik er zelfs nog iets vóór te zitten zodat we af en toe tijd hebben om een keer ziek te worden, een kind te krijgen of op vakantie te gaan. In dit ritme werken we dus al bijna twee decennia. Ik loop op dit moment drie weken voor op publicatie, maar Gerben heeft het heel erg druk, dus die loopt – volgens zijn eigen planning – een beetje achter.
Is het belangrijk dat een stripscenarist zelf ook kan tekenen?
EH : Ik mag van Gerben niet zeggen dat ik tekenen kan! Nee, serieus, ik heb wel ervaring met zelf dingen schilderen en tekenen. Als je schrijft voor tv leer je dingen als: wat is de kadrering, waar gaat de camera heen, etc. Ik weet wel wat ik wil, maar soms doet Gerben er iets heel anders mee. Dat is goed, als het maar beter wordt. Heel af en toe hebben we een discussie erover. Maar zelf schetsen maken voor Elsje doe ik niet.
Waar halen jullie inspiratie uit voor de Elsje-verhalen?
EH : Ik vraag regelmatig aan Gerben, of er nog dingen zijn die hij graag wil tekenen. Dan roept Gerben: ‘Mist!’ Of: ‘Nachtelijke taferelen!’ Maar meestal komt de thematiek van mij. Het is een mainstream-strip die gaat over het dagelijks leven van een meisje dat niet in de stad woont, dat naar school gaat en vrienden heeft. Dat is de basis, en daarnaast probeer ik altijd langs de actualiteit te schuren, daar kan ik altijd veel onderwerpen uit halen, bijvoorbeeld verkiezingen die eraan komen of een walvis die in de Waddenzee ligt.
Ooit zijn we begonnen om de Elsje-verhaaltjes door de hele geschiedenis heen te plaatsen. Dan lever je opeens commentaar op de actualiteit vanuit een historische context, dat vinden we allebei heel erg leuk. Het hoeft niet per se uit mijn eigen leven te komen; ik schreef voor Sesamstraat voordat ik kinderen had. Je hoeft het niet zelf mee te maken om er over te kunnen schrijven. En ik moet altijd iets aanleveren, dus ik kan niet gaan zitten wachten op inspiratie.
GV : Je krijgt inspiratie van de deadlines.
EH : Dat is wel een beetje zo. Wij weten beiden: dit gaat door. Dat heeft consequenties voor hoe je samen aan zo’n strip werkt.
Wat heeft de toekomst in petto voor Elsje?
EH : Het gaat niet zo goed met de kranten en hoewel we een vast contract hebben, is dat wel een aandachtspunt. Het zou een van de vervelendste dingen zijn om uit de krant geknikkerd te worden. Gelukkig heeft Gerben de Stripschapprijs gewonnen, dus ze zouden niet durven! (lacht) We zouden met Elsje ook albums kunnen maken met doorlopende verhalen, maar ik hoop dat we nog heel lang in de krant mogen blijven staan, want dat is toch wel de basis.