Vlerkwerk. 30 jaar undergroundposters
Artikelen

Meester van de zwierige lijn: Edmond Spierts tekent al 32 jaar Groningse popgeschiedenis

Tekenen is voor Edmond Spierts altijd een uitlaatklep geweest. Zo verlegen als de man achter de posters in dit boek is, zo expressief is zijn lijnvoering. Tekenen was zijn redding, vertelt hij. “Al mijn werk gaat in meer of mindere mate over mezelf.”

In de voorstellingen van Edmond Spierts lijkt er achter elk lijntje, achter elke arcering of kleurvlak een hele wereld schuil te gaan. Nederland kent naast Peter Pontiac geen illustrator die illustraties kan maken die nooit vervelen, hoe vaak je er ook naar kijkt. Maar waar wijlen Pontiac een gevierd tekenaar was, ploetert Spierts al decennia in de marge. Zijn werk is alleen bekend bij een kleine schare liefhebbers.

Edmond SpiertsOndanks zijn godgegeven talent, is Spierts de laatste om er mee te koop te lopen. “Als jullie het licht uit doen, kom ik wel uit de schaduw naar voren”, was jaren zijn lijfspreuk. Het is veelzeggend dat Spierts zijn uitgever Mat Schifferstein kent van het al weer jaren geleden ter ziele gegane stripinformatieblad ZozoLala waar hij de nieuwsrubriek opleukte met zijn eigenzinnige illustraties. Andere uitgevers heeft hij amper ontmoet. Zijn illustraties en strips verschenen altijd in kleine oplagen. Zoals in het mede door hem opgerichte amateurblad Gr’nn of in bundels met werk van andere small press-tekenaars als Signed by War en Formaline.

Ik heb wel eens een verhaal verzonnen dat ik me Vlerk noem, omdat ik ben opgegroeid bij de nonnen en hun kleding deed denken aan vleermuispakken

En als je Spierts’ werk al onder ogen kon krijgen, hoe had je dan kunnen weten dat hij de meester was achter die zwierige lijnvoering? Altijd verschool hij zich achter een pseudoniem. Dan weer Hedmondster, dan weer Inktvis Prutduktie of Vlerk.

“Ik heb wel eens een verhaal verzonnen dat ik me Vlerk noem, omdat ik ben opgegroeid bij de nonnen en hun kleding deed denken aan vleermuispakken. Maar dat is onzin. Ik heb me vaker verscholen achter mooie verhalen,” lacht hij vanachter zijn keukentafel in Groningen.

Wie is de man achter het pseudoniem?

Ik ben geboren in het Limburgse Houthem, groeide op op een boerderij. Op het vwo in het nabijgelegen Vaals was ik weinig gelukkig. Als kind begroef ik me in boeken, stripweekbladen als Sjors en Pep en tv-series als Batman. In mijn hoofd vormden al die invloeden zich tot mijn typerende Vlerk-stijl. Niet dat ik daar toen veel mee kon. Toen ik in 1973 naar het grote Groningen vertrok om te studeren aan de kunstacademie, moest ik van mijn leraren al mijn stripinvloeden afleren. Ik heb voor mijn gevoel vijf jaar op een houtje moeten bijten. Pas toen ik klaar was, had ik weer het gevoel dat ik kon ademhalen.

the-headless-horsemen
The Headless. 1988

Na je studie aan de kunstacademie ging je zelf aan de slag als tekenleraar op een middelbare school…

Ja, drie dagen in de week. Zo hield ik voldoende ruimte over voor de dingen die ik zelf wilde maken. Een kunstenaar heeft een gat dat gevuld moet worden. Ik heb geld nooit belangrijk gevonden. Het heeft jaren gekost voor ik überhaupt doorhad hoe hoog mijn salaris nou eigenlijk was. Ik leef zuinig en had genoeg om rond te komen, dat was voldoende. Doordat mijn creatieve honger nooit gestild is, bleef ik aan de gang.

Waar kwam die honger vandaan?

Als kind was ik nogal een outsider, ik werd veel gepest. Ik denk dat tekenen min of meer mijn redding is geweest. Als kind zwierf ik veel door het Limburgse boerenlandschap. Maar het liefst trok ik mij terug op mijn kamer om te tekenen. Het hielp mij om niet te verpieteren. Ik had niets met auto’s, voetbal en dansles. Ik schiep een cocon voor mezelf om in te vluchten.

Hoe zag die cocon er uit?

Een wereldje gevuld met strips en klassieke jongensverhalen. Ik was gefascineerd door mythologie. Als ik even de kans krijg, verwijs ik daar nog steeds naar in mijn posters. In mijn beeldtaal zie je ook dat ik schatplichtig ben aan al die klassieke strips en aan Hollywood. Ik heb minder met alle moderne beeldtaal, ik merk dat ik de Marsupilami van André Franquin nog steeds de meest geweldige creatie ooit vind. En Batman natuurlijk. Ik weet nog zo goed hoeveel indruk dat maakte toen ik dat zag als kind. Het was zo anders dan tv-series als Lassie of Fury (ook bekend als Brave Stallion, red.). Die Batman-serie was nog niet zo duister. Maar het heeft me wel aangezet om de originele strips van Bob Kane te gaan lezen. De donkere kant van Batman, die later ook in de Hollywood-film van Tim Burton terugkwam of in de strips van Frank Miller, die zie je nog steeds terug in mijn werk.

fear-factory
Fear Factory. 1993

Wat fascineert je zo aan Batman?

Dat Batman een man is die zich verkleedt als vleermuis. Ik geloof heel erg in totemdieren. Ieder mens heeft zijn eigen totem, een dier dat bij hem past. Bij mij is dat een vleermuis. Het is een nachtdier, hij hangt boven de rest en beschouwt alles van een afstand. En wat me in het dier aanspreekt, is dat hij zich afsluit van anderen met vlerken om zich heen. Ik heb mezelf later niet voor niets Vlerk genoemd. Als kind was ik al geïnteresseerd in dieren, je ziet ze ook veel op mijn posters terug. In mijn atelier heb ik een grote verzameling met alles wat ik in mijn leven aan artikelen over vleermuizen kon vinden uit bladen als National Geographic. Ik verzamel ook gedichten over vleermuizen en prenten. En zelfs pluche knuffels. Die vind ik misschien nog wel het leukst.

Wat tekende je eigenlijk op je jongenskamertje?

Ik tekende toen nog vooral alles na wat niet hedendaags was. Grieken, Romeinen, goden, vreemde landen. Het was allemaal escapisme natuurlijk. Vooral het werk van Victor Ambrus prikkelde mijn fantasie. Dat is een Engelse illustrator van historische boeken. Ridderromans zoals die van Koning Arthur, daar was ik helemaal gek van als kind. Toen ik in de derde klas zat, kwam mijn moeder thuis met het stripblad Sjors. Dat was een klap in mijn gezicht. Het gaf me de drive nog meer te tekenen.

Ik vind horrorfilms verschrikkelijk. In mijn werk wordt de donkerte, de zwartheid altijd gecombineerd met humor. Dat maakt mijn werk verteerbaar. Ik denk dat dat ook iets over mezelf zegt.

Dat je nu, vijftig jaar later, nog steeds elke dag tekent: waarom is dat?

Ik teken uit een vorm van zelfbevestiging. Maar ook omdat tekenen al van jongs af aan mijn lijntje naar de wereld buiten mijn cocon was. Toen ik nog op de middelbare school zat, maakte ik veel horrortekeningen. Ineens had ik daarmee de aandacht van de hele klas. Ik stond nooit in het middelpunt van de belangstelling, ik was altijd die stille, beetje eigenaardige jongen. Misschien is dat wel de reden dat ik nog steeds veel horrorelementen in mijn werk stop.

Wat zeggen je tekeningen over jou?

Alles. Tekenen is mijn manier om aan de wereld te laten zien dat ik besta. Ik ben geen prater, nooit geweest. Al mijn tekeningen gaan daardoor in meer of mindere mate over mezelf. Het grappige is dat mensen die mijn werk zien, vaak denken dat ik een horrorliefhebber ben omdat er zo veel gotische elementen in zitten. Het tegendeel is waar. Ik vind horrorfilms verschrikkelijk. In mijn werk wordt de donkerte, de zwartheid altijd gecombineerd met humor. Dat maakt mijn werk verteerbaar. Ik denk dat dat ook iets over mezelf zegt.

Angus
Angus. 1987

Je kreeg een relatie met Lian Ong. In hoeverre heeft haar werk je beïnvloed?

We hebben elkaar ontmoet in stripwinkel Modern Papier hier in Groningen. Ik was altijd van het arceren, van het priegelen. Door Lian ben ik groter gaan denken, in vlakken. Dat maakte mijn werk toegankelijker. Het was een productieve wederzijdse bevruchting. Maar Lian is veel meer een verhalenverteller dan ik. Zij heeft echt strips gemaakt, ik loop al vijfentwintig jaar met het idee rond om ooit een volwaardig stripalbum te maken. Dat komt er nooit van, ik weet het. Ik heb niet het talent om lopende verhalen te tekenen. Ik ben meer van de cartoons, van situaties en karakters bedenken. Strips maken is vergelijkbaar met marathons lopen: je moet maandenlang het zelfde figuurtje tekenen. Ik ben meer een sprinter. Ik maak liever 44 losse tekeningen dan een stripalbum van 44 pagina’s.

Vergt een poster een andere aanpak dan een cartoon of illustratie?

Ja en nee. Doordat ik zeefdrukken maak, heb ik maximaal drie kleuren tot mijn beschikking. Maar in al mijn werk wil ik een kwinkslag maken. En of ik nu een poster maak of een illustratie die ergens klein wordt afgedrukt: ik werk altijd op A4-formaat. Het enige waar je rekening mee moet houden, is dat een poster een bepaalde grootsheid moet hebben. Dus moet je er minder details in stoppen. Dat is iets wat ik wel heb moeten leren. Toen ik mijn eerste poster afleverde voor Simplon, voor de band Angus in 1987, kreeg ik achteraf te horen dat die niet leesbaar was.

Je moet het niet erg vinden dat al het werk dat je ergens instopt maar tijdelijk te zien is en daarna wordt overgeplakt of afgescheurd. Het is een gebruiksartikel.

Hoe ben je postermaker geworden?

Eind jaren ’80 ging ik langs bij Simplon, een poppodium hier in Groningen. Het
rook er naar verschraald bier en shag en ik wilde er graag iets doen. Ik heb voor hen getekend tot het jaar 2000. Twee jaar later ben ik doorgegaan bij Vera, een ander podium. Maar niet dat het een beroep is, hè! Ik doe het nog steeds gratis. Een maand lang schetsen en pielen en uitproberen tot je een goede tekening hebt. En dan een hele dag zeefdrukken in de drukkerij van het poppodium. In ruil mag ik tien posters zelf houden om te verkopen. Niet dat dat vaak gebeurt trouwens. Maar ik doe het nog steeds met veel plezier. Wat ik wel jammer vind, is dat ik in mijn beginjaren voor Simplon posters maakte in een oplage van 200 stuks. Die hingen dan door de hele stad. Maar sinds de regels tegen wildplakken zijn aangescherpt, worden er nog maar 60 gemaakt. Die hangen op vaste plekken. Je moet het niet erg vinden dat al het werk dat je ergens instopt maar tijdelijk te zien is en daarna wordt overgeplakt of afgescheurd. Het is een gebruiksartikel.

Wat maakt een poster een typische Vlerk-poster?

Ik probeer altijd op twee niveaus te tekenen. Natuurlijk moet een poster een boodschap overbrengen: welke band speelt er en waar en wanneer kun je die zien. Maar daarnaast probeer ik er – net als in mijn illustratiewerk – allerlei verwijzingen in te stoppen. Grapjes die je misschien niet op het eerste gezicht ziet. Zo probeer ik vaak op mijn posters iets uit te beelden dat verwijst naar de bandnaam. Zoals in een recente poster voor een dubbelconcert van de metalbands Slaegt en Venenum. Slaegt is Deens voor ‘geslacht’, en Venenum Latijn voor ‘gif’. Op de poster zie je een geslacht everzwijn met een beker waar een wolkje uitkomt in de vorm van een slang. En wat mijn posters kenmerkt, is dat ik het beeld meer accentueer dan de boodschap. Verder gebruik ik altijd handgeschreven letters. Als enige nog zo’n beetje. En ik zeefdruk altijd met harde kleuren. Kijk bijvoorbeeld naar de poster voor Die Apocalyptischen Reiter. Wat ik leuk vind, is om tijdens het zeefdrukprocedé de kleuren op elke poster een beetje te verschuiven.

De bandleden vertelden me toen ze die poster zagen dat zoiets onmogelijk was in de Verenigde Staten

Je maakt veel posters voor metalbands.

Klopt. Maar dat is niet omdat ik van die muziek houd. Het is omdat de andere postermakers voor de poppodia waar ik voor werk er een hekel aan hebben. Dan zeg ik al snel: “dan doe ik die wel.” Het past ook wel een beetje bij mijn tekenstijl. Een tekencollega maakte eens de grap: “Weer een band waarvan de naam beter klinkt dan de muziek”. Veel bands hebben ronkende namen. Maar dat maakt het voor mij wel een dankbaar onderwerp om er iets moois van te maken. Neem bands als Alien Sex Fiend, of Cannibal Corpse. De bandleden vertelden me toen ze die poster zagen dat zoiets onmogelijk was in de Verenigde Staten. Zelf houd ik bijvoorbeeld wel van het werk van de Amsterdam Klezmer Band. Dat is de enige band waar ik vier posters voor heb gemaakt, je vindt ze allemaal terug in dit boek.

Hoe vind je dat je jezelf in die dertig jaar hebt ontwikkeld?

Ik ben nog steeds zoekende. Ik wil teveel. Alles moet altijd knallen op mijn posters: én het beeld én de kleur én de tekst. Ik probeer nu meer het accent op één van die dingen te leggen. Lian zegt wel eens dat ik meer een kunstenaar ben dan een illustrator in mijn aanpak. Ik snap wel wat ze bedoelt. Mijn posters zijn soms nog te complex, te gedetailleerd. Als je mijn vroege posters voor Simplon bekijkt, zijn het te veel uitvergrote stripplaatjes. Daarna ben ik meer gaan experimenteren. Wat ik merkte is dat beeltenissen met veel dynamiek meer aanspreken. Kijk hier: de poster van The Headless Horsemen. Deze poster was zo populair dat hij van de muren werd getrokken voordat het concert plaatsvond. Ik denk dat mijn posters in de loop der jaren wel beter zijn geworden. Minder priegelig, minder hoekig, meer geconcentreerd rond één sterk beeld. Mijn werk is helderder geworden.

black-rebel-motorcycle-club
Black Rebel Motorcycle Club. 2010

Je posters verkoop je amper. Dit verzamelwerk is gedrukt in een kleine oplage. Steekt je dat?

Nee hoor. Ik ging met Vera wel eens naar beurzen. Daar werden ook oude posters verkocht. Ik was niet bepaald de aanwezige met de meeste aanloop. Misschien is mijn stijl niet hip, niet meer van deze tijd. Ik weet het niet. Maar het voedt mijn bescheidenheid. Ik hoor vaak: “Dat jij nooit ontdekt bent!” Dan zeg ik: “Ik wil wel!” Maar ik heb het talent niet om mezelf te verkopen. Maar hé, nu is er dit boek. Ik heb altijd een overzichtsboek willen hebben van mijn werk zoals destijds de Pontiac Reviews. Peter Pontiac heb ik altijd bewonderd om zijn volstrekt eigenzinnige stijl. Het mooiste compliment dat ik ooit kreeg, kwam van hem: “Wij denken op dezelfde manier”, zei hij toen hij mijn map met tekeningen doorbladerde.

Enerzijds vind je het niet erg wegwerpartikelen te maken, anderzijds wil je iets maken wat blijft…

Ik vind het hartstikke leuk dat dit boek er nu is. Het is ook niet zo dat ik niet gezien wil worden. Het meeste gebeurt in het westen en dan is Groningen ver weg. En in Groningen zijn er ook wel reclamebureaus, maar daarvoor is mijn stijl weer te zwart, te donker. Terwijl ik best commerciële opdrachten zou willen krijgen. Niet om het geld, maar omdat ik dan kan leren iets anders te doen dan wat ik al kan. Mezelf verversen. Weet je, ik had best ontdekt willen worden, maar ik heb geen idee hoe.

 


Vlerkwerk. 30 jaar undergroundpostersBovenstaand interview werd oorspronkelijk gepubliceerd in het 216 pagina’s dikke boek “Vlerkwerk. 30 jaar undergroundposters”, uitgegeven door uitgeverij Sherpa in maart 2020.

ISBN 978-90-8988-183-0