Strips

Chick Bill Integraal 0: Hoe Tibet als uitzonderlijk talent zich ontplooide en versteende

Met Chick Bill Integraal 0 verscheen een interessant stripboek voor wie de evolutie van een jonge striptekenaar/scenarist wil gadeslaan via drie stripverhalen. Die jonge striptekenaar/scenarist is Tibet. Tegelijk eindigt de ontplooiing na een kleine drie jaar in een vaste stijl die de begenadigde striptekenaar pas ver na pensioengerechtigde leeftijd zou durven loslaten rond zijn 75ste.

De stripreeks Chick Bill is misschien minder bekend dan Lucky Luke, maar het was decennia de humoristische westernstrip in het weekblad Kuifje. Dankzij het verschijnen van het laatste deel in de integrale bij het Vlaamse Saga Uitgaven kan de liefhebber kennis maken met een bijna onbekende voorgeschiedenis. Dat laatste deel is Integraal 0 met de drie eerste stripverhalen die niet als album verschenen.

Meteen valt iets op. De jonge striptekenaar Tibet moet een fenomenaal talent geweest zijn. Zijn echte naam was Gilbert Gascard (1931-2010). Hoewel geboren te Marseille in Frankrijk en Fransman groeide hij op te Brussel in België. Hij leefde er een groot deel van zijn lange rijke carrière. Tijdens die carrière maakte hij voornamelijk twee reeksen: de humoristische westernstrip Chick Bill en de detective-reeks Rik Ringers.

Als dertienjarige trok Tibet met zijn tekeningen naar Hergé. Het fijne weten we daar niet van, maar de grootmeester moet de jonge tekenaar niet van zijn voornemen afgebracht hebben om striptekenaar te worden.

Op zestienjarige leeftijd begon hij als tekenaar bij de Studio Disney in Brussel. Dat was geen tekenfilmstudio, maar een team dat strips tekende voor Mickey Magazine. Dit weekblad dat het eerst verscheen in 1950 kende een oplage van 130.000 exemplaren op zijn hoogtepunt en verscheen zowel in het Frans als het Nederlands. De drijvende kracht achter de studio was de Fransman Armand Bigle.

Het initiatief viel niet uit de lucht. Eigenlijk bouwde het voort op het succes van het Franse weekblad Le Journal de Mickey. Dat blad is het best te vergelijken met het weekblad Donald Duck en was bijzonder populair in de Franstalige wereld. Het bestond al sinds 1934 toen de Fransman Paul Winkler de rechten verwierf. Deze had op zijn beurt het idee afgekeken van het Italiaanse weekblad Topolino dat sinds 1932 erg veel bijval kende. Wat trouwens ook Walt Disney zelf op het idee bracht in de Verenigde Staten Mickey Magazine te lanceren. Eind jaren 1930 haalde Le Journal de Mickey een oplage van een half miljoen exemplaren. Tijdens de bezetting moest Winkler vluchten naar de Verenigde Staten en werd zijn uitgeverij geariseerd. De Duitse bezetter bleef het uitgeven maar minder frequent. Op het einde van de oorlog verdween het onder sekwester.

Bigle, die Walt Disney in de Benelux-landen en Zwitserland vertegenwoordigde zag zijn kans en zette in Brussel een studio en uitgeverij op. Dat zorgde natuurlijk vroeg of laat voor problemen. Toen Le Journal de Mickey van Winkler pas in 1952 terug normaal kon verschijnen gingen Bigle en Winkler samenwerken. In Nederland verscheen vanaf 1952 het weekblad Donald Duck bij uitgeverij De Geïllustreerde Pers en in België bleef Mickey Magazine nog tot 1959 bestaan waarna het opging in Donald Duck.

De jonge Tibet werkte dus niet zoals vaak beweerd wordt net als Morris (de tekenaar van Lucky Luke) een tijdje voor een tekenfilmstudio. Morris werkte bij de Compagnie Belge d’Actualités (CBA) die van 1937 tot 1946 bestond en waar ook Eddy Paape, André Franquin en Peyo hun eerste stapjes in het vak zetten. CBA was het bedrijf van de Luikse erfgenaam van een wapen en autofabrikant, namelijk Paul Nagant. Onder leiding van illustrator Albert Fromenteau probeerde die tijdens de Tweede Wereldoorlog met een tekenfilmstudio het gat te vullen dat ontstaan was door het wegvallen van de tekenfilms van onder andere Walt Disney.

Vanaf 1949 wist Tibet links en rechts enkel stripverhaaltjes te slijten. In 1951 mocht hij beginnen bij het Weekblad Kuifje als illustrator. Vaak beperkte zich dat tot het inkten van andermans werk. Zo moest ie in beurtrol met Bob De Moor in 1953 de tekeningen van Willy Vandersteen inkten omdat de Antwerpse striptekenaar de productie niet kon volgen. Het ging daarbij om het tweede verhaal van Tijl Uilenspiegel: Fort Oranje.

Uiteraard droomde Tibet van eigen reeksen. De eerste eigen stroken die Tibet ging presenteren bij Hergé voor het Weekblad Kuifje zijn dan ook geheel in de stijl van de Disney-studio. Hergé bleek niet erg geporteerd en maakte een reeks opmerkingen. De belangrijkste was dat de figuren met dierenhoofden nooit werken. Hergé had dat zelf geprobeerd voor Leo en Lea in 1934 voor de jongerenbijlage Le Petit Vingtième van de Franstalige krant Le Vingtième Siècle.

De jonge Tibet liet zich niet ontmoedigen. Terecht, de proefpagina die in de integrale staat afgedrukt is gewoon steengoed. Uitgever Raymond Leblanc van Éditions Le Lombard is meteen weg van de tekenstijl, maar vond net als Hergé dat de reeks niet thuishoorde in het Weekblad Kuifje. Leblanc had echter een ander project, namelijk een stripblad voor jongere lezertjes van 7 à 8 jaar. Dat blad, Ons Volkske, kondigde hij in april 1953 aan.

Chick Bill was geboren. Het hoofdpersonage was een leeuwenwelp als cowboy en als de nevenfiguren een bulldog (sheriff), een varken (deputy) en een poedel als indiaanse sidekick, met in Nederlandse vertaling de namen Dog Bull, Kid Ordinn en Kleine Poedel.

De eerste drie verhalen begonnen al snel zeer geleidelijk de tekenfilmstijl en de dierenhoofden te vermenselijken tot semi-realistische tekeningen die nauwer aansloten bij de tekenstijl van Hergé. Die drie verhalen staan in deze integrale 0. Daarna verschenen de stripverhalen wel in Weekblad Kuifje tot dat ter ziele ging.

Al snel groeide de niet al te snuggere klaploper Kid Ordinn uit tot het belangrijkste en populairste personage. Een fenomeen dat wel vaker in een stripreeks optrad. Denk maar aan Lambik en Kapitein Haddock.

Buiten de Franstalige wereld zou de humoristische westernstrip Chick Bill nooit een groot succes worden zoals bijvoorbeeld Lucky Luke of de Blauwbloezen. Tibet brak vooral door met iets dat ie bij de eerste gesprekken met Leblanc ook had voorgesteld. Een polar. De polar is in de Franstalige wereld het genre van de Amerikaanse hard boiled detective. De gumshoe. Een immens populair genre in de jaren 1930 en 1940 dankzij de boekenreeks Série Noire van uitgeverij Gallimard waar de Amerikaanse auteurs Dashiell Hammett en Raymond Chandler in vertaling verschenen.

Die detectivestrip werd uiteindelijk de reeks Rik Ringers. Vanaf 1961 naar scenario’s van André Paul Duchateau (een oude bekende van bij Disney). Rik Ringers is een journalist die samen met een norse commissaris misdaden oplost. Tibet zelf zou uitgroeien tot artistiek directeur van het weekblad Kuifje. Op hoge leeftijd verbaasde Tibet nog met de stripverhalen van Aldo Remy uitgegeven bij de Franse uitgeverij Glénat. Die laatste reeks viel op door meer creativiteit en een grotere vrijheid. Het had vijftig jaar geduurd om zich los te maken van de opmerkingen van Hergé. Bijna vijftig jaar lang was Chick Bill bijna identiek gebleven. Net als de realistische reeks Rik Ringers. Allebei qua tekenstijl erg consistent. Op het versteende af. En plots dook daar een artistiek interessante mengstijl op met volwassener humor. Tibet werkte toen al sinds 1995 samen met Belgische inkleurder en striptekenaar Frank Brichau (1946). Deze begon met de decors in Rik Ringers en werd later zijn assistent bij die reeks. Later werd Brichau ook assistent bij de laatste albums van Chick Bill. Bij de reeks Aldo Remy vormden ze een duo. Tibet raakte bij collega striptekenaars geliefd omwille van zijn karikaturen van hen. Hij schreef zelfs een autobiografie.

De verhalen in de integrale zijn uiteraard gedateerd. Nogal naïef en de humor is soms aan de flauwe kant. De lezer mag daarbij niet vergeten dat ze bedoeld waren voor 7 à 8-jarigen in 1953. Maar de tekeningen zijn vanaf het begin uitzonderlijk sterk. Zeker als men weet hoe jong de auteur was. Om op die leeftijd de découpage van een eigen scenario in vakjes al zo goed onder de knie te hebben is opmerkelijk. De tekenstijl is dan weer zeer interessant door de zichtbare evolutie naar een stijl die Tibet later decennia zou volhouden in dezelfde reeks.

Alleen al daarom zou deze integrale verplichte leerstof moeten zijn bij opleidingen tot striptekenaars. De introductie van de verhalen is nogal kort, maar achteraan in het boek zit fraai een dossier met extra’s van 39 pagina’s. Dat zijn tekeningen, reclames, gelegenheidsstrips, allemaal met de personages van Chick Bill uit de periode 1953 tot 1993. Het treurige is dat de jonge Tibet die briljante en zwierige cartooneske tekenstijl uit zijn proefpagina en in mindere mate uit het eerste verhaal nooit tot volkomen wasdom kon uitwerken tot een eigen persoonlijker stijl. Daarvoor was het gezag en de uitstraling van Hergé te groot.

Tibet & Greg – Chick Bill Integraal 0. SAGA Uitgeverij. 216 pagina’s hardcover. € 37,95.