Strips

What we don’t talk about: Rechtlijnige maar wezenlijke strip over racisme

What we don’t talk about is een exemplarisch verhaal over een jong stel. Adam is een schuchtere, tikje introverte jongeman en Farai is een energieke, vrolijke meid met Zimbabwaanse roots. Dat laatste is belangrijk, want het ‘what’ uit de titel slaat op de tweekleurigheid van hun relatie. Charlot Kristensen, die het verhaal schreef en tekende, lijkt als twee druppels op Farai, al wordt nergens duidelijk dat het verhaal (deels) autobiografisch is.

Het verhaal begint als de twee naar de ouders van Adam gaan. Het bezoek, dat pas plaatsvindt in jaar twee van de relatie, is een tikkeltje beladen: met name Adam ziet ertegenop. Dat blijkt onmiddellijk, omdat de moeder van Adam tamelijk dominant is. Farai leert zo een kant van haar vriend kennen, die ze nog niet eerder zag.

Al gauw blijkt dat de moeder zo haar eigen gedachten heeft over Farai en haar afkomst. Haar vooroordelen zijn ongemakkelijk en vooral pijnlijk. Als Farai Adam met de situatie confronteert – hij zit erbij en laat het gebeuren – krijgen de twee een flinke discussie. Dat is de kern van het verhaal.

Kristensen heeft in haar debuut een flink aantal pagina’s nodig om tot de kern door te dringen. In dat opzicht heeft het verhaal niet veel om het lijf: ze werkt toe naar de confrontatie, om vervolgens een punt te maken. Logisch, helder en daarmee voorspelbaar. Tegelijk maakt dat de bedoeling niet minder wezenlijk: What we don’t talk about gaat over racisme zoals die dagelijks om ons heen is, omgeven door onbegrip en tenenloperij. Onze zwartepietendiscussie in stripvorm. Er worden onwelvoeglijke opmerkingen gemaakt en zodra die benoemd en besproken worden, wordt de zaak omgekeerd: zo heb ik het niet bedoeld, jij zoekt overal racisme achter, jij bent overgevoelig. De strip werkt dit proces heel sterk uit.

De moeder van Adam wordt door Kristensen van meet af scherp afgebeeld. Haar gezicht is een constante grimas, passend bij hoe ze overkomt: ze is van de ongevoelige soort, die over weinig empathie beschikt. Ze zet haar man en haar zoon weg, bepaalt de sfeer en het discours. Alles voelt kil. Zij vindt dat haar weerwoord – je bent hier welkom, wij stellen ons huis voor je open – haar de gelegenheid verschaft om allerlei onacceptabele opmerkingen over Farai, haar ouders en haar afkomst te maken. Als Farai het niet meer pikt, komt de pieten-reflex: dat jij er iets racistisch in ziet, betekent niet dat ik racistisch ben. Sterker nog, de moeder blijkt onaangenaam verrast door die suggestie.

Adam zwijgt en kiest geen partij. Hij probeert de situatie los te zien van de keuze tussen zijn vriendin en zijn moeder – wat onmogelijk blijkt. Kristensen geeft in een prachtig slotstuk het verhaal een diepe laag die het goed kan gebruiken. Het anekdotische, particuliere van de situatie wordt in een handomdraai een wezenlijk en scherp geformuleerd statement. Dat redt de strip en daarmee het belang van het onderwerp.

What we don’t talk about is een perfect geschikt boek voor middelbare scholen. Racisme wordt op een gevoelige en integere manier besproken, met name door de discussies die Adam en Farai hebben. Dat doet Kristensen slim: het gedrag en de uitspraken van de moeder zijn de aanleiding, maar de gesprekken zonder haar bepalen de inhoud. Die kunnen als kapstok dienen om verder te praten.

Charlot Kristensen – What we don’t talk about. Avery Hill. 108 pagina’s. € 16,99.