Strips

De eerste integrale van Gilles de Geus: zoveel plezier kan er dus tussen twee kaften terechtkomen

Gilles de Geus zou je een moderne klassieker kunnen noemen. Het eerste optreden van de geestige geus in stripblad Eppo dateert uit 1983. In de twintig jaren dat de stripreeks bestond verschenen er tien albums, waarvan eentje een nulnummer is. Dat album, De Struikrover, kwam pas in 2001, toen stripmakers Hanco Kolk en Peter de Wit al aan hun laatste geuzenverhaal waren begonnen.

Integrales respecteren doorgaans de publicatiechronologie en dus begint de eerste bundeling van de complete Gilles met De Struikrover: korte verhalen van twee tot vijf pagina’s met een hoog slapstickgehalte. De eerste van drie integrales bevat verder de reguliere albums 1 en 2, De Spaanse Furie en Storm over Dubbeldam.

Geen integrale zonder dossier, waarmee het feest doorgaans begint. In de stortvloed aan integrales valt daar de eerste schifting. Sommige reeksen hebben nauwelijks of geen dossiers, anderen pakken uit en geven de integrale zo onmiddellijke meerwaarde. Gilles hoort zonder twijfel in de laatste categorie thuis. Een zalige veertig pagina’s tjokvol schetsen, studies, opzetjes en foto’s larderen een lekker leesbaar verslag van de prille dagen van Gilles de Geus, maar evengoed die van Arnhemmer Hanco Kolk die de reeks begin jaren tachtig opzette voor stripblad Eppo, met een beetje hulp van Wilbert Plijnaar.

Het dossier, geschreven door Ronald Grossey, is uitvoerig en geeft een goed beeld van hoe het eraan toeging op de redactie van Eppo. Nu is dat al uitentreuren gedocumenteerd in De Jaren Eppo van Ger Apeldoorn en het nodige kwam ook al aan bod in de vorig jaar verschenen biografie van Wilbert Plijnaar, Een Rotterdammer in Hollywood, maar toch: Grossey heeft veel nieuwe feiten en smeuĆÆge anekdotes boven tafel gekregen. Vooral het plezier spat van de pagina’s, waar geen hoekje onbenut is gelaten: er is genoeg te zien en te genieten, in ieder geval voor de Eppolezers van toen.

Het portret van de jonge Hanco dat uit het dossier naar voren komt, is sympathiek: dat van een zachte rebel, die zijn heil zoekt in een bandje (en er weer uitvliegt als hij verliefd wordt op de zangeres) en bij stripbladen als de Omelet, waarover hij het volgende zegt: het waren onleesbare, onbegrijpelijke strips. “De onleesbaarheid kwalificeerde je als Eigen Stijl, de onbegrijpelijkheid als Persoonlijke Visie.” Voordat hij zich aan Gilles de Geus zette -en alles wat erop volgde- heeft hij volop geĆ«xperimenteerd en gezocht naar zijn eigen vorm en plek.

Wie vluchtig door het album bladert ziet waarmee de opmaker heeft geworsteld: de vroege verhalen van Gilles de Geus waren dan eens vierkant, dan in een formaat waarbij de hoogte niet in overeenstemming is met de breedte. Een charmant ratjetoe, kortom. Het is fraai opgelost met ornamenten die boven en onder de strips geplaatst zijn: alles om ervoor te zorgen dat de strips maximaal leesbaar zijn en in een groter geheel passen.

De verhalen uit De Struikrover zijn op zich leuk, die van De Spaanse Furie zijn met sprongen grappiger. Gilles krijgt gaandeweg wat meer status en diepgang – al klinkt dat laatste wat raar. De verhalen staan minder op zichzelf, maar maken meer deel uit van een wereld, zoals Kolk het zelf verklaart.

In De Struikrover, als hij nog een brede kin met een kuiltje heeft, is Gilles ronduit stuntelig en trekt hij vaak aan het kortste eind. Later, in De Spaanse Furie, kan hij schijnen vanwege de aanwezigheid van de drollige Spanjolen, die hem in knulligheid met gemak overtreffen. Het zorgt voor de perfecte balans in de verhaaltjes, die vooral leunen op spitsvondige dialogen. Met titels als De schrik van het moeras, Een genie, Drijfzand en Struikroven in de herfst krijgen we een goed beeld van de grappen die ons worden voorgeschoteld.

Bij het laatste album van deze integrale komt Peter de Wit de gelederen versterken: in Storm over Dubbeldam staan twee langere verhalen, waarvan het titelverhaal de uitmuntende, legendarische scene bevat waarin Gilles ‘s nachts naar de poort van het slot moet zwemmen en steeds wordt teruggeroepen. Onmiskenbare slapstick, maar ingekaderd in een groter geheel. Het tweede verhaal, De zustertorens, bevat evenveel explosies als pagina’s en is gebaseerd op historische feiten, zoals we in de meeste verhalen terugzien: misschien niet volledig accuraat, maar wel voldoende om de suggestie van de zeventiende eeuw te wekken. In de hiernavolgende albums worden de historische feiten veel nauwgezetter gevolgd en uitgewerkt.

Met de historische achtergrond en het feit dat afstand wordt genomen van de korte gagstips, komt Gilles in een nieuwe fase terecht: hij is minder de koddige fratsenmaker die moet struikroven over aan zijn geld te komen, maar wordt een echte geus die zich aansluit bij de admiraal, Leo en de rest om het Alva en de Spanjolen moeilijk te maken. Vanaf integrale twee zal dat de hoofdmoot zijn.

Deze eerste integrale is precies wat je ervan kunt verwachten: vertier, nostalgie en een dossier dat je met gemak in de goede stemming brengt. Niets op aan te merken, dit is zoals de Eppogeneratie Gilles het liefst heeft. Vanaf nu worden de verhalen scherper en knapper, maar de kiem van alle plezier is in deze eerste paar albums gelegd. Dat maakt deze integrale onmisbaar.

Hanco Kolk en Peter de Wit – Gilles de Geus, de eerste integrale. Matsuoka. 256 pagina’s hardcover. ā‚¬ 34,99.