Voor Charlene komt alles op een hoopje. De gescheiden moeder is voltijds verpleegster. Ze werkt zich – nog woonachtig in haar ouderlijk huis – een slag in de rondte en zorgt ondertussen voor haar zoon Brandon, een knaap van een jaar of tien, en haar zieke vader. Het verhaal neemt zijn aanvang als de oude man thuis verongelukt en overlijdt. In een ogenschijnlijk eenvoudige tekenstijl, die onmiddellijk doet denken aan het werk van Adrian Tomine en van Hartley Lin, vanwege de rust en de spaarzaam uitgewerkte pagina’s, vertelt Johnson het verloop van de gebeurtenissen die erop volgen.
Voor Charlene betekent het overlijden van haar vader een nieuw hoofdstuk in haar leven: vanwege de mantelzorg werd ze geleefd, ze heeft heel even het gevoel dat ze nu zelf mag gaan leven. IJdele hoop, want ze heeft een zoon om voor te zorgen en haar werk is ook niet ineens van haar schouders afgegleden. Sterker nog, we zien haar de misère wegduwen door zich vol op haar werk te storten. Ze tikt de hele dag op haar laptop en zelfs tijdens de uitstrooiing van de as van haar vader zit ze nog op haar telefoon te klungelen.
Er is meer. Na het noodlottige ongeval komt ook haar flierefluitende broer Robbie ineens opduiken. Hij is muzikant die het tot dan toe moest hebben van gigs en schnabbels. Met z’n drietjes rooien ze het vanaf dan, meer of minder. In een onbarmhartige setting, waar het met name Charlene vaak boven het hoofd groeit, ontwaren we tedere momenten; het zijn de kleinmenselijke zaken die de drie gaande houden. Voor Brandon gaat het dan om zijn poes Batman, die ‘m gesmeerd is.
Wat het vooral oplevert is dat de lezer met de personages meebeweegt, wankelt eigenlijk. De flarden vormen het geheel, en het geheel wordt gevormd door die ene gebeurtenis – Charlene zegt onomwonden dat haar leven zeven jaar lang on hold heeft gestaan door de zorg voor haar vader en dat ze nu niet weet hoe het verder moet.
De oblong pagina’s zijn opgezet in zwart-wit met een enkele grijswaarde die achtergronden accentueert. Johnson heeft daar goed gekeken naar zijn voorgangers, zoals Clowes en Seth die met achtergronden weergeven in vlakken – een vorm die iemand als Bastien Vives heeft gesublimeerd. Johnson is van de klassieke stijl; het is herkenbaar en vertrouwd. Af en toe gebruikt hij een oranje steunkleur, al is er geen lijn in die toepassing te ontdekken: het is vuur, de avondzon, een herinnering en viezigheid op een kleed.
No one else speelt net als zijn vorige graphic novel Night Fisher op Maui, het Hawaiiaanse eiland waar Johnson woont. Verhalend zijn de twee graphic novels verwant. Het zijn in beide gevallen momentopnames met veel losse draadjes. Situaties worden gelaten en later weer opgepakt, alles begint waar het eindigt: zomaar ergens.
Dat maakt het werk van Johnson intrigerend maar ook wat vluchtig. Hij geeft je het gevoel dat er veel meer achter steekt, dat je zelf mag toevoegen. Soms voelt het als een abstract kunstwerk dat je niet begrijpt maar waar je toch maar een mening over vormt. Sommige lezers zullen daar iets hoopvols in ontdekken, anderen zouden iets meer houvast willen: dat is het wankele evenwicht waar Night Fisher strandde en waar No one else slaagt.
De twee graphic novels van Johnson zijn geen allemansvrienden. Het is grafisch zeker interessant, maar niet vernieuwend. Zijn vertelstem is rustig, afwachtend bijna, en dat is mooi. No one else is misschien zo’n verhaal dat de ene keer goed valt en de andere keer verzandt. Ideaal voor mensen die nog wel eens een boek een tweede keer lezen, dus.
R. Kikuo Johnson – No one else. Fantagraphics. 104 pagina’s. € 20,99.