Strips

Guy Delisle stuurt dit keer een ansichtkaartje van dichtbij huis

Zijn vorige album Gegijzeld was het eerste waarin de Canadese stripmaker Guy Delisle niet zijn eigen ervaringen centraal stelde. Maar zijn nieuwe werk De papierfabriek is als vanouds weer autobiografisch. In dit album vertelt Delisle hoe hij als tiener in de zomermaanden wat bijverdiende in de papierfabriek van zijn geboorteplaats in Quebec.

Wie het werk van Delisle een beetje kent, weet dat zijn autobiografische boeken telkens dezelfde opbouw hebben. In zijn boeken Shenzhen, Pyongyang, Birma en Jeruzalem kijken we door de verbaasde ogen van Delisle naar de exotische wereld om hem heen. Zijn albums zijn geen klassieke verhalen met een spanningsboog en intrige, maar een opeenvolging van kleine gebeurtenissen die Delisle heeft meegemaakt. Vaak zijn het observaties van Delisle die een cultuurschok meemaakt omdat hij in een vervreemdende wereld terecht  is gekomen.

In De papierfabriek is dat niet anders. De jonge Delisle is als een vreemde eend in de bijt als hij tussen de ruwe werkmannen van de fabriek loopt. Hij studeert, wil later zijn geld verdienen met tekenen en is niet zo sterk als de ervaren bonken met wie hij het zware werk moet doen. De papierfabriek is een opeenvolging van soms grappige, soms licht tragische dialogen en gebeurtenissen die – Delisle blijft een begenadigd verteller – achter elkaar lezen als een trein.

Maar Delisle heeft met De papierfabriek dit keer iets meer willen doen. Hij voegt een extra dimensie toe aan de kleine anekdotes over het werk in de fabriekshal, door tussen de passages door te vertellen over de moeizame relatie met zijn vader. Ze spreken elkaar vrijwel nooit. Delisles vader werkt ook in de fabriek, maar ze hebben er nooit contact. Sterker: Delisle weet niet eens  waar het kantoor is waar zijn vader werkt, een gedeelte van het fabriekscomplex waar gewone werkmannen nooit komen. De fabriek is zo ook een symbool geworden van de twee verschillende werelden waarin vader en zoon leven.

De verweving van de relatie met zijn vader is subtiel en had verder mogen worden uitgewerkt. Dat doet Delisle niet. Hij geeft zijn lezers net als altijd geen voorgekauwd verhaal, maar losse waarnemingen waar de lezer mee kan doen wat hij wil. In meerdere interviews omschreef Delisle zijn autobiografische reisboeken als ansichtkaarten waarin hij beelden schetst van een wereld die de lezer niet kent. Die aanpak gebruikt hij ook in De papierfabriek, alleen is het decor nu geen ver land maar een ouderwetse fabriekshal bij hem om de hoek. Het cultuurverschil tussen de hoofdpersoon en zijn omgeving is er niet minder om.

Net als in zijn reisboeken krijgt het decor weer veel ruimte in de tekeningen van Delisle. Dit keer geen troosteloze torenflats zoals in Shenzhen, of de vele controleposten zoals in Birma, maar imponerend grote rollen papier, rokende schoorsteenpijpen en een zweterig rusthok waar de werkmannen op de fabrieksvloer zich even kunnen afsluiten van de allesoverheersende herrie om hen heen.

En net als zijn vorige albums beschrijft Delisle in De papierfabriek kleine futiele dingetjes die hij meemaakt en geeft hij alledaagse gesprekjes weer. Maar wie het boek uit heeft, heeft toch – zoals bij een ansichtkaart waar je een tijdje naar kijkt – even het gevoel gehad in een andere wereld te hebben rondgelopen.

Guy Delisle – De papierfabriek. Uitgeverij Concerto. 140 pagina’s. € 19,99