Een schokgolf ging eerder dit jaar door de stripwereld. Hendrik Johan (Hans) Matla (Den Haag, 24 november 1949) verkocht zijn befaamde bibliotheek, grotendeels aan striphandelaar/uitgever Ton Mackaaij. De collectioneur die er prat op ging alle Nederlandse stripuitgaven tot 2012 in huis te hebben, doet afstand van zijn verzameling! Het besluit nam hij zeker niet lichtzinnig, maar emotioneel was het wel. We spraken met Matla thuis in Den Haag hoe het zover heeft kunnen komen.
Door Michel van Merriënboer & Rik Sanders. Foto’s: Michel van Merriënboer
De dag die als het zwaard van Damocles boven zijn hoofd hing, brak dan toch aan: zijn collectie ging in de verkoop. Verzamelaars zagen hun kans schoon om aan zeldzame exemplaren te komen, maar voor het Nederlands (strip)erfgoed was het een donkere dag. En meer nog voor Hans Matla zelf die zijn hele leven heeft verzameld en met pijn in zijn hart afstand deed van zijn prachtige bibliotheek. Hij praat er in zijn woning in de Hofstad open en zakelijk over, maar heeft zich moeten schikken in dit lot. ‘Eigenlijk was ik al vijftien jaar bezig geweest om er afstand van te nemen en te proberen de collectie een goed onderkomen te geven; daarvoor ben ik zestig jaar alleen maar bezig geweest met verzamelen’, zegt Matla. ‘We hebben zoveel cultuurfondsen in Nederland, zoals het Oranje Fonds en het Prins Bernard Fonds. Om fondsen te werven richtte ik een stichting op, samen met onder meer de eerder dit jaar overleden Wim Hazeu en André Testa, onder de naam Nibbi: Nederlands instituut voor beeldverhaal en boekillustraties. Die stichting heeft zo’n jaar of acht bestaan. Géén één fonds was geïnteresseerd om de continuïteit van de collectie te ondersteunen. En dat terwijl er zoveel geld is voor kunst. Het is spijtig genoeg niet gelukt om het ergens onder te brengen.’
Natuurlijk, miljoenen uitgeven aan bijvoorbeeld een Rembrandt, Mondriaan of Van Gogh, Matla snapt het ergens wel, maar waarom niet een fractie ervan besteden aan het binnenhalen van al het Nederlandstalig striperfgoed. ‘Je moet in dat soort kringen iemand hebben die het belang ervan inziet. Die was er niet.’
Hans Matla bij zijn draaikasten van zijn bibliotheek in zijn woonhuis in Den Haag.
‘Het verzamelaarsverhaal is voor mij afgelopen.’ Tegelijk leidde hij ook Panda, van 1970 tot 2020 een belangrijke Nederlandse uitgeverij. Naast de bekende Toonder- en Kresse-uitgaven en de stripcatalogus bracht Panda nog veel meer uit, waaronder Corto Maltese (Hugo Pratt), Modesty Blaise (Peter O’Donnell en Jim Holdaway), Delgadito (Paul Teng), Dick Bos (Alfred Mazure) en Puk en Poppedijn (Piet Wijn).
Je was geruime tijd in gesprek met de Koninklijk Bibliotheek (KB)…
Met de KB ketste het af, want de bibliotheek bood niet meer dan één miljoen euro. Terwijl het bij mij voor 2,3 miljoen op de balans stond. Ik zag dat ook als mijn pensioen. Dan zou ik 1,3 miljoen weggooien. Op een gegeven moment was ik ook met pensioen; als zelfstandig ondernemer had ik zo’n verliespost eventueel nog kunnen verrekenen met de belastingen.
Wie heeft je collectie getaxeerd, jijzelf als kenner?
De taxaties zijn gedaan door wijlen Jan-Pieter Glerum, die veilingmeester was bij Sotheby’s en Peter Ottens van stripantiquariaat Bul Super uit Delft. Glerum kwam uit op uit op negen miljoen en Ottens op 6,5 miljoen. De Koninklijke Bibliotheek heeft enkele jaren later tijdens onze onderhandelingen Jeffrey Bosch, veilingmeester van Bubb Kuyper Auctions, een onvolledig deel van de collectie laten taxeren op 1,8 miljoen euro. Op de balans van de Beheermaatschappij Panda staat de Collectie Matla gewaardeerd op 2,3 miljoen euro, officieel erkend en goedgekeurd door de Belastingdienst.
Wat zat er dan niet bij die taxatie dat er zo’n verschil ontstond?
Sowieso tien uiterst zeldzame Tom Poes-kalenders à ruim duizend euro per stuk, andere kalenders, toonbankdisplays, puzzels, meer dan duizend zeefdrukken, kunstdrukken en posters, al dan niet gesigneerd, en veel stripcuriosa, zoals zeldzame beeldjes van onder meer Kuifje, Eric de Noorman, Toonder-figuren, en nog veel meer. En mijn circa negenduizend originelen waren ook niet meegerekend.
Geen budget
Heb je nog andere instellingen benaderd, zoals de Koninklijke Bibliotheek van België?
Ja, bij de Koninklijke Bibliotheek van België zijn we ook geweest. De Vlaamse zaakwaarneemster kwam met hetzelfde verhaal als bij de KB: ‘We hebben al veel in huis, zo’n twintigduizend stripboeken’. Maar ik had er zo’n zeventigduizend! Alleen, ook hier was er geen budget en zou de bibliotheek hiervoor eerst jarenlang bij fondsen moeten gaan lobbyen. Datzelfde gold voor het Museum Meermanno, tegenwoordig Huis van het Boek geheten. Stripmuseum Brussel was ook geen optie; die bibliotheek beschikt ook al over een grote collectie. En daar hebben ze meer met Jommeke en zo dan met Nederlandse klassiekers. En het Stripmuseum Groningen is opgenomen in het Forum waarbij de collectie in het Groninger Archief belandde, en daar moet het weg.
“Van die gedachte word ik gek. Dat vind ik niet leuk”
Achteraf gezien gruwel ik eigenlijk wel bij het idee om de collectie onder te brengen bij een bibliotheek. Dan worden die boeken uitgeleend en trekken mensen ze uit een kast, zitten ze er met hun vingers aan en duwen ze zo’n boek er weer in, schei uit! Van die gedachte word ik gek. Dat vind ik niet leuk. Er zit niet voor niks zo’n plastic bescherming omheen.
Zijn schenkingen nog aan de orde?
Nou, daar hoeft de KB niet meer op te rekenen! Daar ben ik op afgeknapt. Wel heb ik de complete administratie van vijftig jaar Panda, als kleine Haagse uitgeverij, inclusief haar verwante ondernemingen en stichtingen, zoals Nibbi, uitgeverij De Vrijheid en Stichting De Kressekring, én mijn privéarchief Matla naar het Nederlands Literatuurmuseum gebracht, alwaar het voor de toekomst bewaard zal zijn voor bijvoorbeeld nader onderzoek. Dat stemt mij tevreden. Deze zestien strekkende meter boekenplank werd door mij in vijfenvijftig jaar opgebouwd en geconserveerd.
Je collectie aan je (klein)kinderen overdragen was geen optie?
Nee, die lezen geen strips. Of vrijwel niet. Er is een tijd van komen en een tijd van gaan. Ik ben recent 75 geworden. Nu is de tijd van gaan gekomen. Ik moet wel. Want anders zitten die kinderen er straks mee. Wat moeten die nu met vijfenveertig ton papier? Ik wil mijn kinderen daar niet mee opzadelen.
Waarom heb je je collectie niet via een veilingsite of veilinghuis, zoals Christie’s of Sotheby’s, aangeboden?
Ik ben benaderd door de Heritage Auctions-afdeling uit Nederland. Die was geïnteresseerd om de gehele collectie over te nemen. Ik kreeg de vraag of ik wat zou inbrengen voor de halfjaarlijkse internationale comicveiling. Maar Amerika is in mijn optiek niet geïnteresseerd in Nederlands striperfgoed. Japan niet. China niet. Dan moet je toch in Nederland of Vlaanderen zijn.
“De Rembrandt van het Nederlandse beeldverhaal is over de grens helaas niet bekend genoeg”
Ik heb toch toegestemd om wat uit te proberen en leverde drie Eric de Noorman-stroken van Hans Kresse aan waarvan één in kleur. Een dergelijke kleurenstrook bracht in het tv-programma Van onschatbare waarde zo’n twaalf jaar geleden 12.500 euro op. Via de internationale catalogus van Heritage bleef de teller voor deze strook vorig jaar op slechts 3500 euro staan. Dat viel me erg tegen. De Rembrandt van het Nederlandse beeldverhaal is over de grens helaas niet bekend genoeg. Het leek me uiteindelijk niet zoveel zin hebben om de gehele verkoop via zo’n groot bedrijf te doen, al heb ik wel een aantal delen van mijn collectie via Nederlandstalige tak via Heritage laten veilen, zoals bijzondere Vandersteen- en Blake en Mortimer-uitgaven.
Wat ga je met al je originelen doen?
Dat zijn zo’n negenduizend objecten. Och, dat weet ik nog niet. Dat moet ik allemaal nog uitzoeken, misschien breng ik zelf wat op de markt. Soms verkoop ik wat via Catawiki. Of ik klop aan bij een museum, zoals het Allard Pierson, dat het Stripdocumentatiecentrum Nederland beheert en over origineel werk van allerlei Nederlandse tekenaars beschikt.
De Bezeten Bezitter
Je hebt dus een groot deel van de collectie aan Ton Mackaaij van uitgeverij Cliché/striphandel De Bezeten Bezitter verkocht. Hij staat al ruim vijftien jaar op verschillende strip- en verzamelbeurzen. Wat maakt het aantrekkelijk om met hem in zee te gaan?
Ton neemt me alles uit handen. Hij heeft eerder al voorraden van mijn uitgeverij Panda overgenomen. Ton had ook al de voorraad opgekocht van uitgeverij Ton Paauw, gespecialiseerd in Bommelprenten en aanverwante Toonder-items. Ik heb tevens met hem afgesproken dat mijn contracten met de Toonder Compagnie en anderen in stand blijven. Hij gaat door met het op dezelfde manier uitgeven van de volgende delen van Panda en Koning Hollewijn. Daar ben ik heel blij mee. Ik heb er de lasten niet meer van, maar de uitgaven blijven gewaarborgd. Fantastisch. Hij was met zijn uitgeverij Cliché al bekend met de Toonder-wereld en brengt regelmatig nieuwe uitgaven uit, natuurlijk ook rond Ollie B. Bommel en Tom Poes.
Zo is dus het idee ontstaan om hem jouw collectie te laten overnemen?
Eh ja, ik vind het logisch dat mijn Toonder-verzameling bij een liefhebber belandt. Dan haalt Ton er maar uit wat hij leuk vindt. De rest verkoopt hij dan. Hij komt met zijn winkel De Bezeten Bezitter op beurzen en heeft een groot netwerk.
Het ging er mij vooral om dat spullen uit mijn collectie bij liefhebbers terechtkomen die er hun verzameling mee kunnen completeren. Er is overigens ook een aantal verzamelaars bij mij langs geweest om gaten in hun collectie te vullen. Dat betekent in ieder geval dat strips niet teloor gaan. Zo bezat ik alle Tina-weekbladen van begin af aan, als enige in Nederland voor zover mij bekend. Daar heb ik een Belgische verzamelaar blij mee kunnen maken. Het onderhandelen met zulke collectioneurs was wel spannend. Dan voelde het voor mij weer alsof ik in mijn Panda-winkeltje van vroeger stond.
Vindt Ton Mackaaij dat dan niet vervelend, die individuele transacties?
Nee, ik meldde dat netjes aan hem en trok de opbrengst van het bedrag af dat hij maandelijks aan mij verschuldigd is. Voor sommige dingen kon ik een betere prijs maken dan hij. Ik heb ze tenslotte verworven, het waren mijn kindjes.
Ton betaalt mij in gedeelten. Het gaat om een bedrag per maand, een termijnbedrag, zodat ik de hypotheek, de energierekening en alles kan betalen. Hij kwam regelmatig bij mij langs om delen van de collectie op te halen. Én de draaikasten van de bibliotheek in mijn huis heeft hij ook meegenomen voor zijn winkel in Utrecht. Ton kan natuurlijk niet in één keer alles betalen. Dus de komende tien, vijftien jaar betaalt hij alles af. Zo heb ik dan een leuk aanvullend pensioen. En als ik er niet meer ben, dan gaat het naar de kinderen.
Schaduwcollectie
Is er nog iets uit je verzameling dat je zelf houdt?
Ja, voorlopig een aantal dingen die me dierbaar zijn, zoals mijn Kresse-bibliotheek en Rupert Bear – Bruintje Beer – waarvan ik bijna alle Engelse uitgaven heb. Of neem bijvoorbeeld dit album van de eerste Blake & Mortimer in het Frans, Le secret de l’Espadon. Dit was dus een proefexemplaar, gesigneerd door E.P. Jacobs met ook een tekening van Philip Mortimer, op luxe papier gedrukt. Dit boek is uit 1950. Het allereerste exemplaar, handgebonden!, bracht uitgever Raymond Leblanc persoonlijk bij Jacobs langs. Want die serie was officieel nog niet eens begonnen. Later verscheen de gewone uitgave met de grijze rug, ook in het Nederlands. Deze is niet eens genummerd. Het was überhaupt het eerste album dat Lombard uitgaf. Ik heb het ooit op de kop getikt op een beurs in België voor 25 gulden. En, zoals jullie zien, bewaar ik ook dit boek in zuurvrij plastic. Dat liet ik vaak op maat maken. Je wilt toch niet dat er vette vingerafdrukken op zo’n bijzonder boek komen!
Verder heb ik nog een schaduwcollectie die ik voor mijn plezier lees, met onder meer Buck Danny, Johan & Pirrewiet, Chick Bill, Lucky Luke, Asterix… en Kuifje natuurlijk, Hergé is de keizer van het beeldverhaal.
Hoe ben je de stripwereld ingerold?
Na diverse baantjes kwam ik in dienst bij de ‘s-Gravenhaagse Vereniging van Huis- en Grondeigenaren, alwaar ik boekhouder werd. Maar ja, ik kan niet zo goed onder iemand werken. Ik ben een vrije jongen. Ik wil gewoon doen wat ik wil en niet wat anderen willen dat ik doe. Op mijn twintigste ben ik de stripwinkel begonnen, begin juli 1970. Dertig jaar volgehouden.
Ik zal het wel van mijn moeder hebben. Zij verdiende met in- en verkoop van meubeltjes en kleding: op de markt inkopen en dan in haar winkeltje verkopen. Want na de Tweede Wereldoorlog was aan alles schaarste. Tot de jaren zeventig. Toen nam de welvaart snel toe, waardoor tweedehands spul niet meer zo goed liep. Ik zat in die maanden in 1970 met een gebroken been in het gips en bivakkeerde vaak in de winkel van mijn moeder, maar kon niet veel doen. Ik mocht van haar een deel gebruiken om strips te verkopen, want ik had inmiddels een grote hoeveelheid dubbele exemplaren. Dat kwam, ik zat al een paar jaar in een groepje in Den Haag die strips leuk vonden. Dat was opgericht door een meisje, Enide Giltay. Wij bespraken stripuitgaven, maakten lijstjes van wat uit was en ruilden strips. En ik begon strips te kopen, ook via mijn moeder.
Ik kreeg in de winkel een grote tafel met van die tomatenrekjes erin. Daar gingen die boeken in. Ik had de prijsjes erop geplakt. Je had toen alleen stripwinkel Lambiek in die tijd, maar dat was in Amsterdam. Ik was denk ik de tweede. Ik bedacht toen dat ik ook wel gelijk dingen kon inkopen die ik zelf niet had of die ik kon doorverkopen.
“Ik wil gewoon doen wat ik wil en niet wat anderen willen dat ik doe”
In eerste instantie had ik nog mijn baan en was mijn winkeltje open van 12 tot 2 uur en van 4 tot 6 uur. Uiteindelijk heb ik in 1974 mijn baan opgezegd. Dat was een sprong in het diepe met wel vijf jaar armoe. Want ja, die eerste jaren konden we er als gezin amper van leven. Maar goed, dat hebben we overleefd.
Hoe kwam je aan je eerste strips?
Mijn moeder kwam dus vaak op de markt. Ze zag dan tweedehands albums liggen zoals Suske en Wiske voor twee kwartjes, een Alex voor een kwartje en Donald Duck voor een dubbeltje. Het was allemaal niet zoveel waard. Tijdschriftenzaken waren zo’n beetje de enige winkels die nieuwe strips verkochten. Die waren toen wel best duur, begin jaren 70 kostte een album doorgaans 3 gulden en 95 cent. In 1970 verdiende ik bij de ‘s-Gravenhaagse Vereniging 740 gulden netto in de maand. Ik las daar trouwens in de pauzes alle Eric de Noorman-verhalen die ik bij me had en maakte daarvan al een index.
Ah, je hebt dus van je hobby je werk gemaakt?
Jazeker. Je leert ook veel van strips, hoor! Al die reizen die de striphelden maken zijn fantastisch om te volgen, je wereldbeeld vergroot je zo met strips. Met school had ik weinig op. Ik vond alleen strips leuk, in een bibliotheek kwam ik niet. Ik kon slecht gehoorzamen als een leraar iets zei. Wij werden thuis heel vrij opgevoed. Vijf jongens en een meisje. Toen ik in 1970 de winkel begon, moest ik daarnaast anderhalf jaar in de avonduren studeren om een winkelvergunning te krijgen.
Ik weet nog wel dat ik een Donald Duck voor 2½ gulden verkocht; dat vond Lambiek afzetterij. Maar het verkocht wel. Ik had een keer een jongen in mijn zaak die voor 35 gulden aan strips kocht. ‘Ik heb mijn eerste boterham verdiend’, zei ik toen tegen mijn moeder.
De uitgeverij
Op een gegeven moment kwam ook het uitgeven om de hoek kijken?
In 1974 leerde ik Henk Mondria kennen van uitgeverij Mondria. Hij had een paar jaar eerder de paarse Bommelbibliografie uitgebracht. Ik vertelde dat ik een herdruk wilde maken, maar dat hij me wel moest uitleggen hoe dat in zijn werk ging, want daar had ik geen idee van. Ik had zo’n IBM-schrijfmachine gekocht, met van die bolletjes waarmee je verschillende lettertypes kon kiezen. Vervolgens heb ik op die manier de hele Bommel-catalogus en Bommel-bibliografie uitgetypt en op vellen geplakt. Dat ging dan naar de drukkerij waarbij alle fotootjes nog allemaal in raster gezet moesten worden. Maar een drukkertje in Den Haag was snel gevonden. Dat was leuk. En de herdruk was in een maand uitverkocht. Zo had ik mijn typemachine van drieduizend gulden terugverdiend. Dat was veel geld toen. Daarna liet ik mijn oog vallen op De gouden dolk, een van zijn eerste indianen-beeldverhalen uit 1948 van Hans Kresse. Ik trok mijn stoute schoenen aan en bracht een bezoek aan Kresse. Daar vertelde ik hem dat ik De gouden dolk wilde uitgeven. Kresse was wat mensenschuw en zijn eerste reactie was: ‘Waarom?’. Ik antwoordde: ‘Omdat, mijnheer Kresse, ik het een prachtig boek vind en ik een exemplaar heb wat ik wil laten reproduceren. En, oh ja, ik wil u daarvoor betalen.’ Toen was hij akkoord.
Hoe kwam je op het idee om een stripcatalogus uit te geven?
Al jaren hield ik getypte lijstjes van mijn strips bij en of het eerste drukken betrof met de handelswaarde erbij. Regelmatig stemde ik op bijeenkomsten met andere liefhebbers af wat zij hadden en discussieerden we over de prijsstelling. Dat leidde uiteindelijk in 1974 tot de eerste Stripcatalogus. Iedere nieuwe uitgave bevatte meer info en meer plaatjes.
“Hoogfrequente trilling. Dat gaf een lawaai!”
Ik heb nog het voornemen gehad om de tiende editie te maken, maar die is nooit verschenen, ondanks dat ik lang ben doorgegaan met het bijhouden van alle informatie. Maar dan zouden er zo’n twintigduizend boeken moeten worden toegevoegd, vergeleken met de in 1998 verschenen catalogus. Het kost minstens vijf jaar om dat te beschrijven. Het werd me ook te duur om al die nieuwe uitgaven aan te schaffen. Bovendien kampte ik zo langzamerhand met ruimtetekort. Het alternatief is de site Last Dodo, daar zetten verzamelaars alles op wat ze weten over nieuwe uitgaven.
Je had je gehele collectie hier in je bibliotheek in je woning in Den Haag zorgvuldig gearchiveerd staan.
Ja, dat was een enorme operatie. We waren dertien weken bezig om de collectie van de uitgeverij/winkel in de Frederikstraat hiernaartoe te krijgen. De garage moest worden omgebouwd om al dat gewicht in dit huis te bergen. Dat kon je niet zo op de zandplaat leggen, dus moesten er zes heipalen in de grond. Op een normale manier heien kon niet, dus die werden getrild. Hoogfrequente trilling. Dat gaf een lawaai! Daarna moest er zestienduizend kilo gewapend beton gelegd worden en vervolgens diende dat drie maanden uit te harden. Pas daarna kon de gladde vloer worden gelegd met rails erin voor de zware draaikasten.
Was dat eigenlijk te doen: een winkel én een uitgeverij runnen?
Je bent al tweehonderd euro per dag aan huur en gas en licht kwijt om überhaupt de winkel open te krijgen. En als je personeel hebt, nog meer. Winst maken valt niet mee, hoor. Neem de veertigdelige Bommel-reeks van Panda: die kostte elf miljoen gulden en leverde tien miljoen op. Uiteindelijk gaat het er om dat je iets moois wilt nalaten. Maar ik denk weleens, ‘hoe hebben we het voor elkaar gekregen’. Gelukkig had ik in de winkel hulp van de helaas te jong overleden Joan van der Wyck en Matla’s ex-vrouw Franny. Maar zij had in 1999 geen zin meer in die winkel. ‘Ik krijg een kunstkop van steeds al die zeurpieten’, zei ze dan. Zij stond net zoals Joan achter de toonbank. Daarnaast zorgde ze ook voor ons gezin. Ik sprong af en toe bij op de zaterdag. Misschien is het wel dankzij de uitgeverij erbij dat we het zo lang volgehouden hebben. Maar ja. Je moet wat, hè. In 2000 zijn we met de winkel gestopt.
Eric de Noorman
Hoe verliep het met de Kresse-uitgaven na De gouden dolk?
Niemand had De jeugd van Eric de Noorman nog uitgegeven. Die stond alleen in Pum Pum Weekblad, een bijlage bij de Vlaamse krant Het Laatste Nieuws. Toen dacht ik: ‘Dat is raar! Ik ga aan Kresse vragen of ik die strip mag uitgeven.’ We maakten een contract op met 6 procent royalty’s, zoiets. Ik had alleen nog geen idee van de oplage; ik dacht aan vijfduizend exemplaren. Maar hoe kwam ik aan het materiaal? Niemand had dat. Ik heb vervolgens wat mensen op pad gestuurd tot we alle nummers van Pum Pum Weekblad bij elkaar hadden. Dat waren vijf jaargangen. Daarna kon ik alle prenten laten reproduceren, gelijk op het goede formaat van de lay-out, en de teksten zetten. Dat was me toch een kluif. We zijn een jaar bezig geweest. Je maakt eerst een copy-proof. Maar ja, die is natuurlijk niet echt mooi. Dus dan moest je met witte dekverf lelijke dingen wegverven. En met een zwarte rotringpen bijwerken. We huurden met de vakantie een huisje in het oosten van het land voor twee weken. Dan gingen Franny en ik, als de kindertjes in bed lagen, retoucheren. Wat moet je anders doen? Televisie had je nog niet in zo’n huisje. Dan zit je daar. In 1976 verscheen het eerste deel. Elk jaar hebben we één boek gedaan.
Had je in die tijd al concurrentie?
Uitgeverij Skarabee gaf de verhalen van Eric de Noorman al uit. Wolters Noordhoff en Tango ook. Ik dacht, dat kan ik beter. Skarabee had een slimme deal gesloten met De Slegte: die zou na een tijdje de restvoorraad van een deel tegen één gulden per stuk of zo overnemen. Het kostte zes gulden negentig in de verkoop. Skarabee had de boekjes in Leipzig laten drukken voor om en nabij vijftig cent.
Hoe kreeg jij Kresse dan zover met jou in zee te gaan?
Ik wilde per se die andere Eric de Noorman-verhalen ook uitbrengen, dus ik weer naar Kresse voor toestemming. Hij had een contract met Skarabee, dus dat ging niet zomaar. Maar de uitgeverij wilde qua vorm van die niet zo goed lopende oblong-boekjes af en deed een voorstel aan Kresse of het in paperback-formaat mocht. Ik was heel scherp op dat moment en vroeg of ik dat contract mocht zien. Daarin stond dat een vormverandering alleen met toestemming van de auteur mocht. Ik stelde Kresse voor om geen toestemming te geven. Dan zou Skarabee moeten doorgaan met die oblong-reeks, of stoppen. Maar Kresse wilde de eventuele juridische consequenties niet dragen en had geen geld voor advocaten. Ik gaf aan dat op me te nemen. Het leek me slim om eerst vier banden met de laatste achttien verhalen uit te brengen, want die waren nooit in boekvorm verschenen. Als het zou floppen waren die in ieder geval al als album verschenen. Kresse wilde wel eerst alle teksten doornemen, want de oude spelling met ‘ge’ en gij’ moest eruit.
In eerste instantie zou ik in september 1980 uitkomen en de prijs was achttien gulden per boek, of iets dergelijks. Belachelijk laag. De boekhandel kreeg veertig procent korting. Je hield er geen pepernoot aan over. Maar ja, je moet ergens beginnen. Ik heb stiekem de productie naar voren getrokken. Daar was Kresse nijdig over, omdat hij alles nog wilde controleren. Ik heb uitgelegd, dat mocht Skarabee een kort geding aanspannen wegens contractbreuk en gelijk krijgen van de rechter, ik grote kans zou lopen om met mijn gedrukte boeken te blijven zitten. Skarabee reageerde uiteindelijk niet meer en liet het daar bij.
Ollie B. Bommel
Vormde de Erik de Noorman-edities de opmaat voor de uiteindelijke Toonder-bibliotheek van Panda?
Ja, dat denk ik wel. Een van mijn bevriende medewerkers, Jan Pisa van Ostarback zei in 1982 een keer tegen mij: ‘jij moet ook ‘Heer Bommel en Tom Poes’ uitgeven’. Daar had ik nog niet aan gedacht, maar dat idee bleef jarenlang in mijn hoofd spoken. Je had toen de Bezige Bij-reeks met de Ollie B. Bommel-verhalen, maar die vond ik te priegelig. Mij stond een historisch verantwoorde, complete leeseditie voor ogen. Ik heb een tijd daarna Marten Toonder benaderd en daarover een afspraak gemaakt in Hotel de l’Europe in Amsterdam; Phiny Dick was daar ook bij en een paar mensen van de Bezige Bij. Vervolgens hoorde ik lange tijd niets, en ik dacht toen ‘oké, dit is niet voor mij weggelegd’. Tot Toonder zelf weer contact opnam om te praten over een contractvoorstel. Hij was iemand die zich niet graag liet sturen en van hem heb ik toen geleerd om plannen ook los te kunnen laten: dingen gaan zoals ze gaan. Al met al heeft het zo’n anderhalf jaar geduurd voordat we aan de slag konden met Tom Poes en heer Bommel – Volledige werken – De dagbladpublikaties. In 1990 volgde het eerste deel. En naderhand volgden nog veel meer Toonder-uitgaven.
Jan Pisa, die het balletje ooit aan het rollen bracht, overleed voordat het allerlaatste deel van de reeks in 2002 uitkwam. Ik ben naderhand met zijn vrouw naar zijn graf gegaan, heb daar een kuiltje gegraven van een centimeter of 30 en heb daar dat deel ingelegd. En gezegd: ‘Jan, dit is jouw exemplaar, geniet ervan.’
Heb je nog andere hobby’s?
Ik spaar alles van de Haagse schrijver Louis Couperus. Nadat ik stopte met de Stripcatalogus ben ik de Couperuscatalogus begonnen. Het is een standaardwerk geworden waaraan ik vijftien jaar heb gewerkt. Verder verzamel ik Romeinse munten. Als ik ’s nachts een uurtje niet kan slapen, studeer ik wat op hiërogliefen.
“Ik verveel me nooit. Ik kom tijd te kort”
Ik ben ook weer bij een nieuwe Toonder-uitgave betrokken: Tom Poes en heer Bommel – Volledige werken – De dagbladpublikaties in facsimile. Frank van Hartingsveld, van De Tao van Toonder, heeft dertigduizend scans gemaakt van de stroken zoals ze in de krant stonden. Haarscherp, zodat je ook alle onvolkomenheden ziet. Op die manier kun je ook goed de ontwikkeling van het oeuvre zien. Ik fungeer als eindredacteur/uitgever namens Panda. Cliché verzorgt de verspreiding, verkoop en voorraadbewaking, dat wil ik niet meer doen. Deel 6 en 7 komen begin 2025 uit, van in totaal ook veertig delen, net zoals bij de oorspronkelijke Bommel en Tom Poes-reeks. De oplage is ruim tweehonderd exemplaren; voor de echte fanaten. Hun krantenknipsels kunnen hierna bij het oud papier!
Je moet toch bezig blijven. Ik verveel me nooit. Ik kom tijd te kort. Ik ben vijfenzeventig jaar, ik ga ervan uit dat ik de tachtig haal, maar toch ben ik al aan het aftellen naar mijn dood. Hahaha!
De 9e Kunst plaatst met enige regelmaat artikelen die eerder werden gepubliceerd in het tijdschrift Stripschrift. Dit artikel verscheen in Stripschrift 495, december 2024. In 2025 viert Stripschrift haar 500ste nummer.