Shigeru Mizuki
Manga

Herwaardering imposant oeuvre van Shigeru Mizuki meer dan terecht

Mangatekenaar Shigeru Mizuki staat qua statuur op dezelfde hoogte als Osamu Tezuka (Boeddha, Astro Boy, Dororo). Toch geniet hij in het Westen veel minder bekendheid – ten onrechte. In de afgelopen tien jaar zijn de belangrijkste werken uit zijn oeuvre in het Engels vertaald en is er een hernieuwde interesse rond zijn persoon ontstaan.

Mizuki, geboren in 1922, was dienstplichtig toen Japan zijn mannen optrommelde om te strijden voor de glorie van het keizerrijk. In de broeierige jungle van Papoea-Nieuw-Guinea ontdekte hij twee dingen: zijn onvoorstelbare incasseringsvermogen en een bewondering voor de simpele levensstijl van de inboorlingen. Het militaire leven zat vol dagelijkse vernederingen, uitbraken van malaria en bombardementen. Of allebei, zoals de nacht dat hij zijn arm verloor. Een minder iemand was onder de ellende bezweken, maar niet Mizuki.
Hij vrat zich erdoorheen, verduurde de ontberingen, vluchtte dikwijls naar zijn nieuwe inheemse vrienden in hun jungledorp en was uiteindelijk te verzwakt om mee te doen aan de zelfmoordcharges toen Japan inzag dat de Amerikaanse draak onverslaanbaar was. De periode na de oorlog was slopend. De economie lag in duigen, er was weinig voedsel en steden puilden uit van verminkte soldaten. Fervente dagdromer Mizuki zwierf rond en sliep in krotten, tot hij werk vond als tekenaar van
kamishibai – kleurrijke prenten waar een straatverteller kinderen mee vermaakte (met als doel snoep aan ze te verkopen). Het wordt gezien als de voorloper van manga.

Veel leverde dat niet op, hooguit genoeg om niet te verhongeren. Het zou nog jaren duren voordat de manga-industrie volwassen werd en hem een kansje gunde. Toen succes eenmaal aanklopte, kon hij zich beroepen op zijn oude kamishibai. Zijn kleine jongetje dat in een griezelwoud woont, omringd door de yokai (Japanse geesten en demonen) waar Mizuki al sinds zijn jeugd door was gefascineerd, werd een fenomeen. GeGeGe no Kitaro (1960-1969) was bekend bij alle kinderen en zorgde ervoor dat oude Japanse folklore weer populair werd – tot op de dag van vandaag. Waarom eigenlijk?
Het is niet moeilijk voor te stellen hoe een hongerige en moegestreden samenleving ontvankelijk was voor een vlucht naar het bovennatuurlijke én het idee van een vriendelijker verleden. Yokai en hun mystieke krachten staan mijlenver van militarisme, oorlogsgeschut en politiek gekonkel. Kon onze arme tekenaar nu dan eindelijk genieten, na die barre jaren? Verre van! Mizuki, die statistisch vér onder het gemiddelde aantal armen zat dat een striptekenaar normaal had, werd door zijn kaskraker verzwolgen. Het moderne beeld van de zwoegende mangaka zonder leven is zo oud als het vak zelf. Hij was al snel alleen nog maar aan het tekenen, omringd door assistenten. Alles om aan de eisen van de uitgevers te voldoen en zijn vrouw en twee dochters te onderhouden. Op de momenten dat hij instortte, deed hij precies hetzelfde als in de oorlog: op retraite naar Rabaul, terug naar zijn junglevrienden. Die bleken hem na decennia nog niet vergeten.
Pas veel later, toen hij ouder en wijzer was, vond hij een gemoedelijker ritme. Het is op die vruchtbare latere leeftijd dat hij zijn serieuze werken schiep. Met
Onward Towards Our Noble Deaths (1973) leverde hij een aanklacht tegen de oorlog en de gruwelijke manier waarop die soldatenlevens verspilt. Maar het is vooral het indrukwekkende epos Showa (1988-1989) waarmee hij zichzelf oversteeg. In een ruime tweeduizend pagina’s schetste hij een schokkend, menselijk beeld van het lange tijdperk van keizer Hirohito. Een definiërend tijdperk voor Mizuki én Japan, die de huidige natie zoals wij hem kennen schiep.

Wat valt op aan Showa? Het duizelingwekkende perspectief. Het verhaal wisselt moeiteloos tussen de grootse bewegingen van legers en het simpele leven van Mizuki’s familie. Het legt aandacht op politieke moorden, bezettingen, stakingen – de decennia vliegen voorbij – maar ook op bizarre trivia, zoals losgeslagen moordenaars of de hype rond een pop van vinyl die rond je arm klemt. Iedereen liep er kennelijk mee in de zestiger jaren! Het is echter niet alleen de geschiedschrijving die indruk maakt, maar ook, of júíst, de humaniteit en zelfspot waarmee Mizuki schrijft. De geschiedenis bestaat niet uit helden of schurken, maar uit gelaagde, sympathieke én nare mensen, die zelden overzicht hebben en proberen hun leven zo goed mogelijk in te richten. In de persoonlijke hoofdstukken komt vaak naar voren dat ook hijzelf niet perfect is: Mizuki schilderde zichzelf af als lui, eigengereid, dromend over overspel. Vaak met een knipoog, soms bloedserieus. Om zichzelf niet al te veel woorden in de mond te leggen, schoof hij het personage Nezumi Otoko, de ratman uit Kitaro, naar voren als razende reporter. Zo slopen de yokai stiekem toch weer op de voorgrond.

Wat had Mizuki eigenlijk met yokai? Dat wordt onthuld in Nonnonba (1992); een geestige vertelling over zijn jeugd, toen hij nog twee armen had, onder de mystieke hoede van een lokaal omaatje. Zij was een ware oldschool, Japanse ‘baa-chan’; iemand met een half been in het bovennatuurlijke. Haar verhalen gingen er bij hem met de paplepel in. Het is aandoenlijk om te zien hoe zijn zorgeloze jeugd in een plattelandsdorpje verliep, of je nu weet waar het in Showa heen gaat of niet. Vechten met zijn schoolgenootjes in heuse bendes, zijn prille vriendschap met een pas verhuisd meisje… en zodra er iets aangrijpends gebeurde (ziekte, tegenslag) was Nonnonba er om het te verklaren met een nieuwe yokai. Geen wonder dat het zo’n blijvende indruk maakte op Mizuki’s ijverige verbeelding.

Jaren voordat hij stierf (in 2015), liet hij een zelfontworpen tombe bouwen, versierd met een stenen Kitaro aan de ene kant en Nezumi Otoko aan de andere. Zonderling om die jaren van tevoren al te hebben? Niet voor Mizuki, met zijn voorliefde voor de geestenwereld. Maar sta nou eens stil bij zijn formidabele prestatie. Het overleven van een wereldoorlog was slechts een voetnoot in zijn leven. Met maar één arm groeide hij uit tot een geliefd mangaka en uiteindelijk een gelauwerde kroniekschrijver (hij ontving vele prijzen, waaronder de Kodansha Manga Award en de Eisner Award). Qua statuur kan hij zich meten met manga-grootheid Osamu Tezuka (Astro Boy, Boeddha, Phoenix), maar ik vind Mizuki’s werk speelser, interessanter en eigenzinniger. Wat een plezier daarom dat het dankzij de liefdevolle, vuistdikke publicaties van Canadese uitgever Drawn & Quarterly sinds een jaar of zeven makkelijker dan ooit is om kennis te maken. Zowel met zijn eerste werken als de prijswinnende latere epossen. Aangezien Showa, Onward Towards Our Noble Deaths en Nonnonba redelijk autobiografisch zijn, kun je zijn levensloop in alle details volgen. Hoog tijd dat Shigeru Mizuki ook buiten Japan wordt omarmd.

Dit artikel verscheen eerder in aangepaste vorm in Aniway